Persoon in gemeenschap

Dit artikel bevat een transcriptie van een beschouwing van zr. Hildegard Koetsveld OSB over het persoonsbegrip in de theologie van Johannis Zizioulas waarbij hij in het bijzonder ingaat op de relatie tussen Persoon-zijn van God in relatie tot het persoon-zijn van de mens. Je kunt deze beschouwing ook beluisteren.

De waardigheid van de mens heeft Zizioulas ontdekt als een wijze van zijn die in de kerk aanwezig komt en met name in de eucharistie.
De kerk heeft haar weer ontvangen van God ten bate van de wereld.
Zizioulas schrijft: de waardigheid van de kerk en van iedere mens is dat zij bestaan kan op de wijze waarop God bestaat namelijk als persoon.

Willen wij deze bestaanswijze deze zijnswijze leren kennen dan moeten wij God mens kerk en wereld en zelfs de kosmos in relatie met elkaar zien of beter nog in relatie met elkaar beleven.
Niets is heiliger dan de persoon. Tegelijk het is het de tragedie en de ellende van de mens dat hij geen persoon is of dat in elk geval nog niet is.
Door de val van adam is er een breuk gekomen in heel dat netwerk van relaties tussen God mens en wereld en zijn schepping.
Persoon zijn is nu in onze gevallen staat synoniem geworden aan individu zijn, een mens als op zichzelf staand los van zijn relaties.
Verbintenissen met anderen blijken nu in onze gevallen staat niet alleen maar noodzakelijk en begerenswaardig te zijn maar ook bedreigend.
Ook de kerk en God zelf worden als zodanig ervaren, een aanslag op onze vrijheid en autonomie.

Waarachtig zuiver persoon zijn is is niet te vinden in onze mensenwereld.
Het is iets van boven, het is een eschatologische werkelijkheid.
Slechts God is werkelijk waarachtig persoon en alleen de liefde van en tot zijn schepper kan de mens tot een ware persoon maken en daarin herstellen.
Dit biedt als perspectief dat in het koninkrijk van God allen en alles in volkomen gemeenschap met elkaar zullen zijn en tegelijkertijd geheel zichzelf kunnen zijn. Daar zal onderling verschil niet meer scheidend zijn.
Vanuit de menselijke ervaring moeten we dat begrip persoon niet invullen. We zouden het gaan verwarren met individu zijn. Daar hebben steeds weer de neiging toe. Om die twee met elkaar te verwarren.
Maar wat persoon zijn dus werkelijk is kunnen we slechts aflezen van God want hij heeft zichzelf niet anders dan als persoon geopenbaard.
Spreken over God als persoon roept gemakkelijk het misverstand op dat God daardoor beperkt wordt. In een God als individu te midden van andere individuen is inderdaad onmogelijk te geloven.
Onpersoonlijke woorden als licht energie of het zijn zelf lijken dan eerder in aanmerking te komen. Maar licht energie en het zijn zijn gebonden aan hun wetmatigheden.
En zo begrijpen veel mensen dan ook de realiteit inclusief zichzelf als product van wetmatigheden.
Worden we niet in de in het leven geworpen door biologische wetten. Ook vrijheid en liefde eigen aan de mens zijn aan die wetten gebonden en blijven daarom voor ons idee iets secundairs. En zo is dan ook de huidige realiteit van de mens.
Dit noemt Zizioulas in ‘Zijn als gemeenschap’ de mens in zijn biologische staat. Altijd door de dood bedreigd en daarom gekluisterd aan zijn zelfbehoud.
Maar ook onuitroeibaar verlangend naar ware vrijheid en ware liefdesgemeenschap en maar zelden in staat om die twee vrijheid en liefde als niet conflictueus te beleven.

Vanuit de schrift komt ons een God tegemoet. Universeel, bron en oorzaak van alle zijn. Voorbij aan alle noodzakelijkheden en wetmatigheden.
En God buiten wie niets bestaat dat hem dwingt te zijn zoals hij is of te handelen zoals hij handelt.
Hij is een absoluut vrije God en God die in zichzelf gemeenschap is een en tegelijkertijd veel in 3 personen. Dat wil zeggen een God die absolute liefde is.
Persoon zijn betekent zo in de relatie zijn, gemeenschap zijn, in tegenstelling tot het individu dat op zichzelf bestaat.
Wij als westerlingen zullen geneigd zijn om het persoon-zijn met zijn onlosmakelijke noties van vrijheid en liefde als een psychologische of een morele kwestie te zien.
Wij menen onszelf tot een persoon te moeten maken als een morele opdracht met behulp misschien van psychologische kennis en wellicht zelfs ondersteund door economie en politiek.
Maar het gaat Zizioulas om de ontologie van het persoon-zijn dus om het zijn zelf van de persoon.
De brug naar onze ware waardigheid moet een ontologische zijn. Het volstaat met andere woorden niet om ons gedrag bij te schaven of onze ziel een beetje meer in balans te brengen.
Wijzelf kunnen in de huidige gevallen staat ons niet opwerken naar waarachtig persoon zijn en wel omdat het de dood is die dat verhindert.
Ons zijn zelf is aangetast. Dus persoon zijn is niet een toegevoegde kwaliteit aan zijn, maar persoon zijn is de enige wijze waarop wij werkelijk en voorgoed kunnen zijn.
Het is de enige wijze van zijn waar de dood geen grip op heeft. De enige die eeuwig leven geeft.
Persoon zijn is dus een kwestie op leven en dood.
Je voelt wel de urgentie die spreekt in het werk dus van de metropoliet. Altijd het is werkelijk een kwestie van leven of dood.

Ik herhaal nog een keer het begin. De waardigheid van de mens is dat wij bestaan kunnen op de wijze waarop God bestaat als persoon.
Hoe komt nu bij God het persoon-zijn aan het licht? Het komt aan het licht in Gods werken naar buiten toe.
Als God schept uit het totaal niets door niets genoodzaakt door niets gebonden en bepaald.
In vrijheid en liefde roept hij dat wat geheel anders is dan hij zelf tot leven.
Hij roept wat voor hem de ander of het andere is hij zoekt er gemeenschap mee om het te laten delen in zijn eeuwig leven.
God openbaart zich eveneens als persoon in de wijze waarop hij geschiedenis maakt.
Namelijk door mensen te roepen bij hun naam en door zichzelf te laten aanroepen bij zijn naam.
Maar Gods’ persoon zijn blijkt niet alleen uit hoe God werkt naar buiten toe maar ook in hoe hij is in zichzelf als heilige drie-eenheid.
Een gemeenschap van personen die voor elkaar de ander zijn voor eeuwig volkomen zichzelf en samen volkomen een.
Dit betekent dat andersheid deel uitmaakt van Gods eigen zijn.
God zijn is relationeel zijn. Er bestaat geen ultiem zijn dat niet relationeel is, dus persoonlijk is.

Toen men in de 3e en 4e eeuw, dus na christus, begon om de leer over de drie-eenheid te formuleren kon dat spreken over drie personen gemakkelijk tot misverstanden lijden omdat in de oudheid persoon begrepen werd als masker voor toneelspelers om er een bepaalde figuur meer uit te beelden of als een rol in de maatschappij.
Maar vader, zoon en geest zijn dus geen personages of rollen die de ene God speelt en die hij kan afleggen zonder zijn God zijn aan te tasten.
De gemeenschap van vader zoon en geest maakt God tot wie hij is. De personen blijven voor eeuwig zichzelf.
En blijven de onvervangbare ander voor elkaar.
Tegelijkertijd zijn ze maar wie ze zijn door hun relatie met de ander.
Dus de ander is onmisbaar voor hun eigen zijn voor hun eigen identiteit. Je zou kunnen zeggen voor hun waardigheid.
Wie ze zijn als persoon wordt hun geschonken door de ander.
Zo wordt identiteit de waardigheid van een ieder van de drie personen in God bepaald door iemand, niet door iets.
Alles in God is persoon. Zelfs de bron van de drie-eenheid is niet een onpersoonlijke uiteindelijke eenheid, het is de vader.
In God is het dus geen enkele scheiding tussen de personen.
Alle drie verwezenlijken ze heel hun ene en zelfde natuur.
Ze verschillen niet in kwaliteiten en alle drie zijn even barmhartig even almachtig even Goddelijk, enzovoort.
Ze zijn volmaakt een. Maar toch wordt de vader nooit de zoon, de zoon nooit de vader of de geest enzovoort.
Wat we nu leren van zo te kijken naar de drie-eenheid is dat de persoon niet te omschrijven is niet te definiëren of te omvatten.
De persoon is wie hij is door de onmisbare en onvervangbare plaats die hij inneemt in de liefdes relatie met de ander.
De persoon is een grondeloos mysterie. Dit is dus nog veel te kort gezegd natuurlijk.

Maar nu iets over de wijze van God waartoe de mens als beeld van God geroepen is om deze ook te belichamen in de wereld.
Zizioulas schrijft citaat:
Gemeenschap die niet voortkomt uit een hypostase, dat wil zeggen een concrete en vrije persoon en die niet leidt naar hypostases, dat wil zeggen naar vrije en concrete personen is niet een beeld van het zijn van God.
De persoon kan niet bestaan zonder gemeenschap.
Maar iedere vorm van gemeenschap die de persoon ontkent of onderdrukt is ontoelaatbaar.
Dan komen er nu twee dus wat moeilijke woorden, hypostatisch en extatisch.
De persoon is hypostatisch. En hypostase duidt op de persoon als de reële concreet de drager van het zijn.
Het woord hypostase belicht het aspect van de persoon die zijn eigen identiteit en particulariteit bevestigd.
Hij ondersteunt zijn eigen natuur op een bepaalde en unieke wijze.

Maar onlosmakelijk verbonden met de hypostase is zijn extase.
Dus die ook dit aspect, de extase, maakt iemand tot persoon.
Hij wordt gekenmerkt door een beweging naar buiten toe, naar de ander toe.
Het is de liefdesbeweging van het overstijgen van zichzelf in de grenzen van zijn natuur.
Hij is vrij zelfs van zichzelf en zijn eigen natuur.
In de ware persoon zijn dus twee aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden. De eigenheid, de andersheid of uniciteit en de openheid de beweging die juist buiten zichzelf naar de ander toe reikt.
De persoon reikt naar de gemeenschap en de gemeenschap met de ander maakt de persoon tot persoon.
Dit alles dus in tegenstelling tot het individu zijn.
De hypostase is een voortdurende liefdesbeweging.
Zizioulas durft die beweging zelfs eros te noemen.
De persoon kent feitelijk geen grenzen. Hij kan wijd worden door een andere persoon in zich op te nemen.
Ja hij kan in liefde en vrijheid zelfs God omvatten. Je bent wie je bent door de ander met wie je in relatie bent.
Zonder gemeenschap geen persoon.

De persoon, de waardigheid van de persoon is dus op geen enkele wijze onder te brengen in een categorie of te begrijpen en vast te leggen in een theorie in een getal of in tabellen.
Zolang we daarmee bezig zijn. Ik denk dat er heel wat energie gaat zitten om daar meer mee bezig te zijn. Het moet ook wel, wat kan je anders.
Maar daar zijn we dus nog steeds bezig met individuen die we feitelijk als dingmatig behandelen om er een bepaald doel mee te bereiken.
Maar de persoon kennen we dan nog niet.
We kennen hem als persoon alleen als wijzelf persoon zijn.
Dat wil zeggen als wij met hem of haar in gemeenschap zijn in liefde in, vrijheid.
Voor wie niet verbonden is met de ander is er ook geen ware kennis mogelijk van de ander.
Maar in de relatie kunnen we elkaar kennen, omvatten, omhelzen en bewonen.
Kenmerkend voor de persoon is zo ook dat hij neigt naar katholiciteit.
Dat wil zeggen naar alles en allen op te kunnen nemen in eigen persoon.
Ook een mens wil grenzen overstijgen slaagt gedeeltelijk maar stuit uiteindelijk op grenzen.
Christus is de mens die heel de menselijke natuur omvat en verwezenlijkt en een gemeenschap sticht die katholiek genoemd kan worden in de zin universeel zonder belemmering van tijd en ruimte en zonder enige uitsluiting op grond van welke eigenschap dan ook.
Christus is de belichaming van de menselijke waardigheid.
En waarin is dan de waardigheid van christus gelegen?
Zijn waardigheid is de vader zonder wie hij niet is wie hij is, en alle mensen die immers van de vader zijn en voor wie hij zijn leven heeft gegeven.
Christus is geen individu zal Zizioulas keer op keer benadrukken.
Zijn persoon is een en tegelijkertijd veel want gevormd door alle met wie hij in relatie is.

Zizioulas staat naar mijn aanvoelen niet onkritisch tegenover zoiets als de verklaring van de rechten van de mens.
Deze gaan veelal uit van de mens als individu met individuele rechten en individueel zelfbeschikkingsrecht.
De relaties van deze individuen blijven op deze wijze uit beeld waardoor de vrijheid van de een gemakkelijk in botsing komt met het belang van de ander.
Zo kan bijvoorbeeld de een als individu het recht hebben om over zijn eigen lichaam te beschikken maar behoort iemands lichaam ook niet hen toe met wie hij of zij in relatie is.
Om dezelfde reden zullen we uit Zizioulas woorden mogen concluderen dat als wij onze identiteit ontlenen aan iets, bijvoorbeeld aan gender, kleur, seksuele geaardheid, volk, ras, of wat ook, maar wij nog niet onze ultieme identiteit als persoon op het spoor zijn die zich nu juist aan dit soort algemene categorieën onttrekt .
En wel omdat dat iets dan gaat bepalen wie we zijn en wij op die manier de vrijheid van het persoon-zijn zouden kunnen verliezen.
Ons lichaam maakt een integraal onderdeel uit van het persoon-zijn benadrukt Zizioulas.
Blijvend ook in het koninkrijk van God.
Maar als we onze identiteit in een eigenschap zoeken die we delen met anderen of die er nu een is van ziel, van geest of lichaam zullen we enkel lijden toevoegen aan onszelf en aan anderen.
En identiteit lokaliseren in iets, is niet noch de identiteit van de persoon.
De identiteit van de persoon zoals we die in God zien is volstrekt uniek, vrij, bestaat ten bate van de ander en wordt geschonken door de ander in een zichzelf gevende liefdesrelatie en wordt door geen enkele noodzakelijkheid van een onpersoonlijke iets ingeperkt.

Er is nog iets wat boeiend is als je dat confronteert met de visie van Zizioulas.
Het hedendaags adagium dat luidt je moet eerst van jezelf houden om van een ander te kunnen houden.
Dat kan niet waar zijn. De ander gaat mij altijd vooraf.
Als het waar is dat God al wat bestaat persoonlijk gewild heeft, licht aan al wat is liefde ten grondslag.
Ik ben omdat iemand mij wilde en mij in het leven riep.
Bij God vallen liefhebben en scheppen samen.
Dus het feit dat ik ben houdt in dat ik word bemind.
Precies deze liefde biedt mij het vermogen om in vrijheid God en de ander te beminnen in zelf gave aan diens liefde.
Dit is de weg van het persoon worden.
Daarentegen vormt vanuit dit perspectief gezien eigenliefde de voornaamste hindernis om werkelijk persoon te kunnen worden.
Maar we kunnen ons afvragen is het wel mogelijk om te bestaan op de wijze van God en sterker nog kunnen de eeuwige God en de sterfelijke mens überhaupt elkaar beminnen, dus in ware gemeenschap zijn.

Zizioulas maakt een sterk onderscheid tussen het wezen of de natuur van iemand en de wijze waarop die natuur bestaat.
Het is onmogelijk dat de Goddelijke en de menselijke natuur een worden. Ze zijn van een volstrekt andere natuur.
De mens is niet ergens in de diepte God of Goddelijk.
Hij blijft voor eeuwig schepsel en dat maakt nu juist ook onderdeel uit van zijn waardigheid waarin de wijze waarop God en mens ieder hun eigen natuur realiseerde.
Als persoon kunnen zij in vrijheid elkaar beminnen. Zelfs een worden.
Want als persoon kan God en ook de mens in gemeenschap zijn met wat absoluut anders is.
Daardoor krijgt de mens deel aan het Goddelijk leven. Voorgoed.
Als de dood geen einde meer maakt aan onze relaties vallen beminnen en eeuwig leven samen.

Maar onze gevallen staat maakt het onmogelijk om geheel en voorgoed met onze geliefden in relatie te zijn.
Verlossing van de dood is daarom noodzakelijk om persoon te kunnen worden.
Zizioulas schrijft: de verlossing van de mens is gelijkgesteld aan de verwerkelijking van het persoon-zijn.
Wat daarvoor nodig is is niet loskomen van ons sterfelijk lichaam. Integendeel.
De eros en ons lichaam zijn beide onmisbare uitdrukkingen van de persoon. Dus behoren totaal tot het persoon-zijn.
Wat nodig is is dat lichaam en eros niet langer dragers zullen zijn van de dood.
Ze moeten verlost maar zeker niet vernietigd worden.
Er moet daarom zegt Zizioulas een nieuwe verworteling plaatsvinden.
Een nieuwe geboorte, een nieuwe relatie met hem die de dood heeft overwinnen in en door zijn lichaam, christus.
Deze nieuwe geboorte is niet een louter geestelijk gebeuren.
Zij vindt plaats in de concrete gemeenschap van de kerk en is gemeenschap scheppend.
Daarom noemt Zizioulas dit de kerkelijke wijze van bestaan in tegenstelling tot de biologische wijze die we in het begin voorbij zagen komen.
De doop, sacrament van de nieuwe geboorte geeft er de toegang toe.
Daarin sterft de biologische mens en vereist in christus die hem of haar je relatie met de vader zal brengen.
Zo is christus niet slechts het model of het voorbeeld van persoon-zijn maar hij is er ook de verlosser van.
Hij biedt zich aan als de ultieme relatie die alles en allen met wie hij in relatie is eeuwig leven geeft.
De nieuwe mens gevrijwaard van de dood, dus de mens als ware persoon, is geen mythe is dus niet louter een ideaal.
Maar de hij is de geschiedenis al binnengetreden in de persoon van Jezus Christus.
De metropoliet schrijft: het geloof in christus heeft slechts één doel de garantie te geven dat de zoektocht naar de persoon en historische realiteit is.
Dus het geloof in christus heeft slechts één doel de garantie te geven dat de zoektocht naar de persoon en historische realiteit is.
Het is in de kerk dat de mens zichzelf uitdrukt als ware persoon in een universele gemeenschap die God en heel de schepping omvat.
De kerk als gebeuren van de geest zelf is lichaam van christus.
Maakt op ontologische wijze deel uit van het persoon-zijn van haar leden.
Dus we kunnen geen persoon zijn los van kerk-zijn.
Dit betekent wel dat het menselijk persoon zijn pas in de toekomst ten volle werkelijkheid wordt.
Ook de kerk zelf is feitelijk een eschatologische werkelijkheid.
Maar met name in de eucharistie krijgt het nu reeds in de hoogst mogelijke graad gestalte.
Daar zijn gemeenschap en unieke persoon liefde en vrijheid, God en zijn schepping geheel met elkaar verzoend.
Nu reeds, durft Zizioulas te zeggen, wordt in het menselijk bestaan de kerk christus zelf maar ook ieder lid van de kerk wordt christus en kerk.
Christus is de ware waardigheid van de mens.
Tot zover de visie van Zizioulas.