Richard Rohr, Daily Meditations, 17 april 2020
Wanneer we proberen te leven in solidariteit met de pijn van de wereld – en niet ons leven lang wegrennen – zullen we verschillende vormen van “kruisiging” tegenkomen. Pijn is lichamelijk of emotioneel ongemak, maar het lijden komt vaak voort uit onze weerstand tegen die pijn.
De ziel moet door zo’n lijden heen lopen om hoger, verder, dieper of langer te gaan. De heiligen noemden dit lijden op verschillende manieren dood, nacht, duisternis, onwetendheid, geestelijke beproevingen, of twijfelen gewoon aan zichzelf.
Noodzakelijk lijden stelt ons in staat om te groeien, maar “in het geheim” (Marcus 4:26-29), wat een verbazingwekkend gemeenschappelijk concept is, zowel in de leer van Jezus als in die van veel van de mystici. Een dergelijke groei moet grotendeels verborgen blijven, omdat alleen God het kan zien en sturen voor ons welzijn. Als we te hard proberen om het te begrijpen, zullen we het proces stoppen of het in de verkeerde richting sturen.
Het lijkt erop dat er een kruisvorm aan de werkelijkheid is, met kruisende doelen, paradoxen en tegenstrijdige bedoelingen overal. Jezus hangt daar middenin, niet eens perfect in balans, maar houdt ze gewoon vast (zie Efeziërs 2:13-22). Dit verdient een grote “Wow!” omdat alleen de filosofie of zelfs de juiste theologie nooit tot deze conclusie zou zijn gekomen.
De deugd van de hoop is, met grote ironie, de vrucht van een geleerd vermogen om wijs, rustig en royaal te lijden. Het ego eist successen om te overleven; de ziel heeft alleen betekenis nodig om te gedijen. Op de een of andere manier geeft de hoop zijn eigen betekenis, op een zeer mysterieuze manier.
Het evangelie geeft ons lijden zowel een persoonlijke als een kosmische betekenis door onze pijn te verbinden met de pijn van anderen en, tenslotte, door ons te verbinden met de pijn zelf van God. Heb je ooit aan God gedacht als een lijdend wezen? De meeste mensen doen dat niet, maar Jezus is gekomen om dat allemaal te veranderen.
Elke vorm van contemplatie is een geleidelijke onderdompeling in deze goddelijke volheid waar de hoop leeft. De contemplatie leeft in een verenigd veld dat bij mensen een diepe, grotendeels niet-rationele, en toch rustig bepaalde hoop produceert, wat altijd een verrassing is.
Een leven van innerlijke verbondenheid, een contemplatief leven, is oefenen voor de hemel nu. God staat ons toe om “op aarde te brengen wat er in de hemel is” (Matteüs 6:10) elke keer dat we de conflicten van het moment kunnen toestaan, ontvangen en vergeven. Een dergelijke acceptatie stelt ons in staat om in een bepaalde mate van acceptatie te zitten – ondanks al het harde bewijs.
God alleen, zo lijkt het mij, kan alle schijnbare tegenstellingen en tegenstrijdigheden van het leven bij elkaar houden. In en met God kunnen we hetzelfde doen. Maar we zijn niet de Doener.