Voordracht van Rudolf Steiner gehouden in Berlijn op 17 februari 1910 en opgenomen in ‘ Pfade der Seelenerlebnisse’ (GA 58), zevende voordracht.
In de voordracht “Wat is mystiek?” van acht dagen geleden werd hier de bijzondere vorm van mystieke contemplatie genoemd die in de Middeleeuwen begon in de tijd van Meister Eckhart tot Angelus Silesius. Deze bijzondere vorm van mystieke contemplatie werd gekenmerkt door het feit dat de mysticus probeert vrij en onafhankelijk te worden van al die ervaringen die door de buitenwereld in onze ziel worden gestimuleerd, en dat hij probeert door te dringen tot die ervaring, tot die ervaring die hem laat zien: Ook al wordt alles in onze ziel dat voortkomt uit de gewone gebeurtenissen van de dag uitgewist, en trekt de ziel zich als het ware terug in zichzelf, een eigen wereld blijft in deze menselijke ziel, een wereld die er altijd is, die alleen wordt overschaduwd door de anders zo krachtige en machtige uiterlijke ervaringen die een effect hebben op de mens, en die daarom in eerste instantie alleen maar als een zwak licht verschijnt, zo zwak dat veel mensen het waarschijnlijk niet eens opmerken. Daarom noemt de mysticus deze innerlijke zielenwereld voor het eerst de “kleine vonk”. Maar hij is zich ervan bewust dat deze onopvallende vonk van zijn zielservaringen kan worden aangewakkerd tot een krachtige vlam die vervolgens de bronnen en de ondergronden van het bestaan verlicht; met andere woorden: die de mens op weg naar zijn eigen ziel leidt naar de kennis van zijn eigen afkomst, die men wel degelijk “kennis van God” kan noemen.
Bovendien werd er in die voordracht op gewezen hoe de mystici van de Middeleeuwen er eerst van uitgingen dat deze vonk als het ware door zichzelf heen moet groeien, zoals het is. Daarentegen werd benadrukt dat wat tegenwoordig “geestelijk onderzoek” wordt genoemd, gebaseerd is op de ontwikkeling, op de bewuste ontwikkeling van deze innerlijke zielekrachten, die in de menselijke wil zijn geplaatst, en op de opstijging naar hogere soorten kennis, zoals we ze hebben genoemd: imaginatieve, inspiratieve en intuïtieve kennis. Zo leek die middeleeuwse mystieke meditatie ons het uitgangspunt te zijn van het ware hogere spirituele onderzoek, dat de geest in de eerste plaats zoekt door de ontwikkeling van het innerlijke wezen, maar dat juist door de manier waarop het zijn eigen weg gaat, voorbij dit innerlijke wezen wordt geleid; en wordt geleid naar datgene wat als bronnen en ondergronden van het bestaan ten grondslag ligt aan alle fenomenen en feiten, en waartoe wij zelf met onze ziel behoren. Zo leek de mystiek van de Middeleeuwen ons een soort voorstadium van echt spiritueel onderzoek. En wie het gevoel heeft zich te verdiepen in de intimiteit van een Meester Eckhart, wie het gevoel heeft de immense kracht van het spirituele inzicht te herkennen die de mystieke contemplatie in Johannes Tauler heeft gebracht, wie het gevoel heeft te zien hoe diep in de mysteries van het bestaan Valentin Weigel of Jakob Böhme later werden geleid door alles wat ze konden winnen bij zo’n mystieke contemplatie (door er echter overheen te gaan); die het gevoel heeft te begrijpen wat een Angelus Silesius is geworden door zo’n mystieke contemplatie, hoe hij niet alleen de grote wetten van de geestelijke wereldorde met lichtgevend inzicht heeft kunnen bekijken, maar ook wat dit Angelus Silesius heeft bereikt in ravissante, verwarmende schoonheid met betrekking tot de uitspraken die hij mocht doen over de geheimen van de wereld: Wie dit alles erkent, zal de kracht van de innerlijkheid van de menselijke natuur in deze middeleeuwse mystiek waarderen en wat een oneindige hulp deze mystiek kan zijn voor degenen die zelf de paden van het spirituele onderzoek willen bewandelen. En zo, met het oog op de voordracht van acht dagen geleden, lijkt de middeleeuwse mystiek ons de grote, prachtige voorschool van het spirituele onderzoek. En hoe kan het ook anders? Wil de spirituele onderzoeker door middel van zijn eigen innerlijke krachten iets anders ontvouwen dan de kleine vonk waar de mystici over spraken? Hij verschilt alleen van de mystici in die zin dat zij geloofden dat zij zich in een kalme ziel konden geven aan dat kleine vonkje licht, zodat het steeds glorieuzer zou beginnen te branden en te schijnen; terwijl de geestelijk onderzoeker duidelijk is dat de mens zijn vermogens en krachten, die door de wijsheid van de wereld in zijn wil zijn geplaatst, moet aanwenden voor de vergroting van die vonk.
Als de mystieke stemming een goede voorbereiding is en overal wijst op spiritueel onderzoek, dan kunnen we aan de andere kant weer zeggen: Een voorbereiding, een voorstadium van die mystieke contemplatie zoals die in de tijd van de Middeleeuwen ontstond, is die zieleactiviteit die ons vandaag de dag meer zou moeten bezighouden en die men in de ware zin van het woord gebed kan noemen. En men zou kunnen zeggen: Hoe de mysticus in staat wordt tot zijn contemplatie door al op een bepaalde manier, misschien onbewust, maar die aan zijn ziel heeft gewerkt zodat hij al een stemming voor mystieke contemplatie brengt, zodat degene die naar deze mystieke contemplatie toe wil werken, die wegen wil inslaan die uiteindelijk tot deze mystieke contemplatie kunnen leiden, een voorstadium in het ware gebed zal vinden.
Door de ontwikkeling van de laatste eeuwen in de geestelijke relatie is de essentie van het gebed echter op de meest uiteenlopende manieren verkeerd begrepen door deze of gene geestesgesteldheid. Daarom zal het vandaag de dag niet gemakkelijk zijn om door te dringen tot de ware essentie van het gebed. Als we bedenken dat alle spirituele ontwikkeling van de laatste eeuwen verbonden was met iets wat men de opkomst van egoïstische neigingen van de geest zou kunnen noemen, die zich in brede kringen hebben vastgezet, dan zal het niet verwonderlijk zijn dat het gebed zelf in de egoïstische verlangens van de mensen is getrokken. En het mag gezegd worden: nauwelijks iets anders maakt het gebed onbegrijpelijker dan gedrenkt te zijn in een of andere vorm van egoïsme. In deze voordracht zullen we proberen het gebed vrij onafhankelijk van enige partij of andere richting te onderzoeken, puur vanuit het oogpunt van de geesteswetenschappen.
Als men het gebed wil leren kennen, kan dit alleen gezegd worden voor een voorlopig begrip, men zou kunnen zeggen: Terwijl de mysticus veronderstelt dat hij een klein vonkje in zijn ziel zal vinden, dat dan kan blijven schijnen en branden door zijn mystieke contemplatie, wil de biddende persoon die vonk, dat zelf eigen zieleleven, creëren. En het gebed bewijst, ongeacht de omstandigheden waaronder het plaatsvindt, zijn doeltreffendheid juist omdat het de ziel stimuleert om geleidelijk aan die vonk van de mysticus te vinden, ofwel wanneer die er is en, hoewel verborgen, in de ziel schittert, ofwel om hem te laten schitteren. Als we de noodzaak van het gebed willen onderzoeken, de aard van het gebed, moeten we echter rekening houden met een kenmerk van de menselijke ziel in de diepte, dat we in een van de vorige voordrachten hebben gezegd dat het gezegde van de oude Griekse wijsgeer Heraclitus daar heel toepasselijk op is:
Je zult nooit de grenzen van de ziel vinden, zelfs niet als je door alle straten loopt; tot nu toe is dat wat haar omringt met haar mysteries. En zelfs als de biddende persoon in eerste instantie alleen maar op zoek is naar de geheimen van de ziel, kan men zeggen: Van die stemmingen van de meest intieme soort, die door het gebed kunnen worden gestimuleerd, heeft zelfs de meest naïeve persoon enig idee van de oneindige uitgestrektheid van het leven van de ziel. We moeten deze ziel, zoals ze in ons leeft en ons levendig naar voren brengt, in haar ontwikkeling op de volgende manier begrijpen:
We moeten ons realiseren dat zoiets als de ziel die in levende ontwikkeling leeft niet alleen uit het verleden komt en vooruit gaat naar de toekomst, maar dat ze op elk moment van haar huidige leven iets uit het verleden in zich draagt en zelfs, op een bepaalde manier, iets uit de toekomst. Op het moment dat we de huidige uitbreiding noemen, vooral voor het leven van de ziel, de effecten van het verleden en de effecten die op ons afkomen als uit de toekomst. Voor degene die dieper in het zieleleven kijkt, zal het lijken alsof twee stromingen elkaar voortdurend ontmoeten in de menselijke ziel: een stroming die uit het verleden komt, maar ook een stroming die uit de toekomst op ons afkomt. Het kan zijn dat voor andere gebieden van het leven dan mijmering en fantasie, men het in eerste instantie vindt als men spreekt over gebeurtenissen die uit de toekomst naderen. Want het is gemakkelijk, zij het onbeduidend, om te zeggen dat wat er in de toekomst gaat gebeuren er nog niet is; we kunnen niet zeggen dat wat er morgen gaat gebeuren “op ons afkomt”, terwijl we wel kunnen zeggen dat wat er in het verleden is gebeurd zijn gevolgen heeft in het heden. Voor dit laatste is het natuurlijk heel gemakkelijk om rechtvaardiging na rechtvaardiging te vinden. Wie zou ontkennen dat ons leven vandaag het resultaat is van ons leven van gisteren? Wie wil ontkennen dat we vandaag onder het effect van onze ijver of onze onzorgvuldigheid van gisteren of eergisteren zitten? Niemand zal ontkennen dat het verleden ons zieleleven is binnengedrongen. Maar de realiteit van de toekomst mag ook niet worden ontkend, wanneer we in de ziel zelf de realiteit van zo’n indringing van toekomstige gebeurtenissen zien voordat ze er zijn. Of bestaat er niet zoiets als angst voor iets dat we morgen verwachten, of angst voor iets dat morgen kan gebeuren? Is dit niet iets als een gevoel, een gevoel dat we naar een toekomst toe sturen, ook al is het ons onbekend? Op elk moment dat de ziel bang en angstig is, bewijst ze door de realiteit van haar gevoelens en gewaarwordingen dat ze niet alleen rekening houdt met de gevolgen van het verleden, maar dat ze op zich, vol leven, rekening houdt met wat er uit de toekomst in haar opkomt. Dit zijn slechts enkele hints. Wie het leven van de ziel wil meten, zal veel dingen vinden die misschien in tegenspraak zijn met de abstracties van het intellect, die zeggen: de toekomst is er nog niet; daarom kan die nog geen effect hebben! maar dat toont zich in zijn levende werkelijkheid als we kijken naar het directe leven van de ziel.
In onze ziel stromen als het ware twee stromen samen uit het verleden en uit de toekomst, en wie zou dat willen ontkennen als hij zichzelf observeert, zoiets als een “vortex”, die sterk lijkt op de samenvloeiing van twee stromen daarbuiten. Als we nu eens goed kijken naar wat er uit het verleden in onze ziel komt, moeten we zeggen: Onder de indruk van wat we in het verleden hebben meegemaakt is onze ziel geworden. Net zoals we de ervaringen uit het verleden hebben toegepast, zo zijn we nu, en dragen we de erfenis van onze daden, onze gevoelens en gedachten uit het verleden in onze ziel. We zijn zoals we zijn geworden. Als we nu vanuit ons huidige standpunt willen terugkijken naar onze ervaringen uit het verleden, namelijk naar die ervaringen waarbij we zelf betrokken zijn geweest, als we ons geheugen in het verleden laten dwalen, zullen we vaak, als we een moment nemen om in onszelf te reflecteren, tot een oordeel komen over onszelf en het ons vertellen: Nu zijn we zo; en zoals we zijn, zijn we niet in staat om “Ja” te zeggen tegen veel dingen die in ons verleden zijn gebeurd, vanwege onszelf; we zijn nu in staat om het met veel dingen oneens te zijn, misschien zelfs om ons te schamen voor sommige van de daden van het verleden. Als we dus ons heden in overeenstemming brengen met ons verleden, dan is er een gevoel van wat we kunnen noemen: O, er is iets in ons dat oneindig veel rijker is, oneindig veel belangrijker dan wat we van onszelf hebben gemaakt door onze wil, door ons bewustzijn, door onze individuele krachten! Want als er niet iets in ons was dat verder gaat dan wat we van onszelf hebben gemaakt, zouden we onszelf niet kunnen verwijten of herkennen. We moeten zeggen: er leeft iets in ons dat groter is dan wat we tot nu toe in onszelf hebben uitgebuit! Als we van zo’n oordeel een gevoel maken, dan zullen we kijken naar wat ons bekend is, wat we kunnen waarnemen in onze vroegere handelingen en ervaringen, en wat zo duidelijk voor ons kan zijn als de herinnering kan zijn, en we zullen dit duidelijke, voor de hand liggende ding kunnen vergelijken met iets in ons dat groter is dan het voor de hand liggende, met iets in de ziel dat wil uitwerken, dat ons leidt om onszelf boven onszelf te plaatsen en om onszelf te beoordelen vanuit het standpunt van het heden. Kortom, we zullen iets in ons voelen dat buiten onszelf ligt als we kijken naar die stroom die uit het verleden in de ziel stroomt. En dit vermoeden van iets groters in onszelf is in feite de eerste glimp van het innerlijke gevoel van God in de ziel; een gevoel dat iets in ons leeft dat groter is dan alles wat in eerste instantie in onze willekeur is geplaatst, en dat het gevoel van God in ons doet ontwaken, dat we kijken naar iets dat ons voorbij ons eng gedefinieerde ik leidt naar een geestelijk-dividueel ik. Zo spreekt een contemplatie van het verleden getransformeerd in gevoel, in sensatie.
Hoe kan wat we de stroom van de toekomstige stroom in de ziel kunnen noemen, spreken als we deze veranderen in een gevoel, in een sensatie?
Dit spreekt ons nog duidelijker en essentiëler aan. Als we terugblikken op de gebeurtenissen van het verleden, lijkt ons gevoel en ons gevoel misschien een afwijzend oordeel, als wroeging, als schaamte, maar de toekomst wordt van meet af aan geconfronteerd met sensaties en gevoelens van angst en bezorgdheid, van hoop, van vreugde. Maar in het licht van deze gevoelens is de stroom van gebeurtenissen er nog niet voor de mens zelf; hij ziet er nog niet doorheen. Hier kan hij zelfs het concept, het idee gemakkelijker omzetten in een gevoel dan in het eerste geval. Want de ziel zelf doet dit. Omdat het ons alleen de gevoelens van de werkelijkheid geeft met betrekking tot de toekomst, zijn onze gevoelens en gewaarwordingen van de toekomst als iets dat voortkomt uit een onbekende stroom waarvan we weten: het kan op een of andere manier een effect op ons hebben, het kan ons dit of dat geven. Als we dit nu omzetten in de juiste sensatie, wat zeker vanuit de donkere baarmoeder van de toekomst naar ons toe zal komen, en als we voelen hoe het in onze ziel stroomt, en hoe onze gevoelswereld zich daartegen verzet, dan voelen we hoe onze ziel altijd opnieuw wordt ontstoken door de ervaringen die vanuit de toekomst naar ons toe komen.
We voelen hier des te meer hoe onze ziel rijker kan worden, uitgebreider dan ze is; we vullen onze ziel al in het heden op zo’n manier dat ze in de toekomst zeker een oneindig veel rijkere en krachtigere inhoud zal bevatten. We voelen ons nu al verwant met wat ons uit de toekomst te wachten staat, we moeten ons er ook mee verbonden voelen. We moeten voelen dat onze ziel is gegroeid tot de hele inhoud die de toekomst nog kan geven.
Als we naar het verleden en de toekomst kijken terwijl ze naar het heden stromen, dan kunnen we zien hoe het leven van de ziel voorbij zichzelf groeit. We zullen het dan ook begrijpelijk vinden als de ziel, terugkijkend op het verleden, zich bewust wordt van datgene wat belangrijk is in het verleden en waar ze niet aan toe is; dat ze een stemming kan ontwikkelen, een basisgevoel ten opzichte van wat zo getoond wordt als het resultaat van het verleden. Wanneer de ziel, hetzij in het oordeel, hetzij in wroeging en schaamte over zichzelf, de kracht voelt stromen in de stroom uit het verleden, dan wordt wat men devotie tot het Goddelijke zou kunnen noemen, gecreëerd, die naar ons kijkt vanuit het verleden. En deze toewijding aan het Goddelijke, die naar ons kijkt vanuit het verleden, die we kunnen aanvoelen als iets dat aan ons werkt, maar die we in ons bewustzijn niet aankunnen, creëert de ene gebedsstemming, omdat er twee gebedsstemmingen zijn, de gebedsstemming die we de stemming kunnen noemen die naar de Godheid leidt. Want wat zal de ziel kunnen willen als ze zich rustig en intiem overgeeft aan deze gewaarwordingen en gevoelens ten opzichte van zo’n verleden? Het zal in staat zijn om te willen dat datgene wat krachtiger is, wat het onbenut heeft gelaten, wat het niet met zijn ik is doorgedrongen, erin aanwezig wordt. De ziel zal tegen zichzelf kunnen zeggen: Als dit krachtigere ding in mij was, zou ik vandaag anders zijn; het leefde niet in mij, het was niet aanwezig in mij. Het goddelijke dat ik voel was niet iets dat bij mijn innerlijke leven hoorde; daarom heb ik mezelf niet zo gemaakt dat ik vandaag de dag volledig “ja” tegen mezelf kan zeggen. Wanneer de ziel zich zo voelt, wordt ze overweldigd door de stemming waardoor ze tegen zichzelf zegt: “Hoe kan ik in deze ziel komen wat in al mijn daden en ervaringen heeft geleefd, maar wat voor mij onbekend was? Hoe kan ik in dit onbekende, datgene wat niet door mijzelf werd begrepen, binnenhalen? Wanneer deze stemming in de ziel wordt beleefd, zij het door een gevoel, een woord of een idee, dan hebben we een gebed naar het verleden toe. Dan proberen we het Goddelijke op een bepaalde manier te benaderen.
Wat we zouden kunnen karakteriseren als het schijnen van het goddelijke uit de stroom van de onbekende toekomst, nu is er een andere stemming in de richting van. En als we het willen vergelijken met degene die we net hebben gekarakteriseerd, dan vragen we ons dat nog eens af: Wat leidt ons naar de stemming van het gebed naar het verleden? Dat we onvolmaakt zijn gebleven, maar toch kunnen we voelen dat er een Goddelijke glans in ons is; dat we niet alle vermogens, niet alle krachten die uit dit Goddelijke kunnen voortkomen, hebben ontwikkeld; onze tekortkomingen, die ons minder maken dan het Goddelijke dat in ons schittert: dit leidt ons naar de stemming van het gebed naar het verleden toe. Wat maakt ons in de toekomst op een vergelijkbare manier gebrekkig? Wat belemmert vanuit de toekomst onze ontwikkeling, onze opstijging naar het spirituele?
We hoeven alleen maar te denken dat het juist die gevoelens en sensaties zijn die we al hebben kunnen benoemen die ons zieleleven wegvreten: angst en vrees voor het onbekende van de toekomst. Maar is er iets dat in de ziel kan stromen als een veiligheidskracht tegen de toekomst? Ja, dat is zo. Maar het zal pas echt effect hebben in de ziel als het verschijnt als een gebedsstemming. En dat is wat men kan noemen het gevoel van toewijding aan datgene wat onze ziel binnenkomt vanuit de donkere schoot van de toekomst. Laten we elkaar op dit gebied niet verkeerd begrijpen. We zijn hier niet bezig met het prijzen van wat men hier en daar devotie kan noemen, maar eerder met het karakteriseren van een heel specifiek soort devotie: Toewijding aan wat de toekomst kan brengen. Degene die angstvallig en angstig kijkt naar wat de toekomst hem kan brengen, belemmert zijn ontwikkeling, belemmert de vrije ontplooiing van zijn zielskrachten. Niets staat deze vrije ontplooiing van de zielskrachten zozeer in de weg als de angst en de angst voor het onbekende dat vanuit de stroom van de toekomst de ziel binnenkomt. Wat toewijding aan de toekomst kan brengen, kan alleen de ervaring beoordelen. Wat is toewijding aan toekomstige gebeurtenissen?
In zijn ideale vorm zou deze devotie die zielestemming zijn die zich altijd zou kunnen uiten: Wat er ook komt, wat het volgende uur, de volgende ochtend ook mag brengen, ik kan het in het begin niet veranderen, als het mij volkomen onbekend is, door angst en bezorgdheid. Ik wacht het af met de meest volkomen innerlijke zielerust, met volkomen zeestilte van het gemoed! De ervaring die voortvloeit uit een dergelijke toewijding aan de gebeurtenissen van de toekomst is zodanig dat degene die zo rustig naar de toekomst toe kan leven, met de volledige stilte van de zee en toch zijn energie, zijn daadkracht op geen enkele manier laat lijden, de krachten van zijn ziel op de meest intensieve manier kan ontvouwen, op de meest vrije manier. Het is alsof het ene obstakel na het andere uit de ziel wegvalt, als haar steeds meer die stemming overkomt die nu wordt gekarakteriseerd als “toewijding” aan de gebeurtenissen die uit de toekomst naar ons toe komen.
De ziel kan zichzelf dit gevoel van toewijding niet door een machtspreuk geven, niet door een willekeurige daad die uit het niets komt. Dit gevoel van toewijding is het resultaat van wat men de andere gebedsstemming kan noemen, die gebedsstemming die gericht is op de toekomst en de gang van zaken die doordrongen is van wijsheid. Devotie tot wat in de gebeurtenissen goddelijke wijsheid wordt genoemd; in zichzelf steeds weer de gedachte, het gevoel, de impuls van het gevoelsleven oproepen, dat wat komen gaat, moet zijn, en dat het zijn goede uitwerking moet hebben in een bepaalde richting: het oproepen van deze stemming in de ziel en het beleven van deze stemming in woorden, in gewaarwordingen, in ideeën, dat is het tweede soort gebedsstemming, de stemming van het devotionele gebed.
Vanuit deze gemoedstoestanden van de ziel moeten de impulsen voor wat men noemt het gebed worden opgewekt. Want in de ziel zelf worden de impulsen gegeven, en in principe komt de gebedsstemming in elke ziel die net iets boven het onmiddellijke heden uitstijgt. De stemming van het gebed, zou men kunnen zeggen, is het opkijken van de ziel vanuit het tijdelijke heden naar het eeuwige, dat het verleden, het heden en de toekomst omvat. Omdat dit uitkijken en leven uit het heden zo noodzakelijk is voor de mens, laat Goethe met zijn vuist het grote, betekenisvolle woord aan Mephistopheles spreken:
‘Zoo ‘k tot het oogenblik zal zeggen:
O toef gij nog! gij zijt zoo schoon!
Dan moogt gij mij in boeien leggen,
Dan neem ik graag ’t verdiende loon!’
Dus aan de ene kant leidt de gebedsstemming ons naar de contemplatie van ons beperkte ik, dat zich vanuit het verleden heeft opgewerkt tot het heden en dat, als we ernaar kijken, ons duidelijk laat zien hoe oneindig veel meer in ons is dan we hebben gebruikt; en aan de andere kant leidt deze contemplatie ons naar de toekomst en laat ons zien hoe, vanuit de onbekende schoot van de toekomst, oneindig veel meer in het ik kan stromen dan dit ik al in het heden heeft gegrepen. Elke gebedsstemming kan in een van deze twee stemmingen worden geplaatst. Als we de stemming van het gebed op deze manier begrijpen, en het gebed als uitdrukking van deze stemming, dan zullen we in het gebed zelf die kracht vinden die ons boven onszelf uitstijgt. Want wat anders is het gebed, als het zo in ons opduikt, maar het oplichten van die kracht in ons die verder wil gaan dan wat ons ik in een moment was! En als het ik alleen wordt gegrepen door dit streven, dan leeft die kracht die de kracht van de ontwikkeling is er al in. Als we leren van het verleden: we hebben meer in ons dan we hebben gebruikt! Ons gebed is een oproep aan het Goddelijke: moge het er zijn, moge het ons vullen met zijn aanwezigheid! Als we dit met gevoel en gewaarding tot deze kennis zijn gekomen, dan is het gebed de oorzaak van de verdere ontwikkeling in ons. En we kunnen dan het gebed tellen onder de ontwikkelingskrachten van ons eigen ik.
Zo kunnen we het ook houden met de gebedsstemming naar de toekomst toe, als we in angst en bezorgdheid leven over wat de toekomst ons kan brengen. Want daar ontbreekt het ons aan die devotie die voortvloeit uit de gebeden die we naar ons lot sturen, die ons vanuit de toekomst tegemoet komen en waarvan we zeggen: “Ze zijn op ons gericht vanuit de wijsheid van de wereld. Toewijding aan deze toegewijde stemming heeft een ander effect dan wanneer we angst en bezorgdheid sturen naar datgene wat op ons afkomt. Door angst en vrees wordt onze ontwikkeling geremd; door de golven van angst en vrees verwerpen we wat vanuit de toekomst in onze ziel wil komen. Maar we benaderen het in vruchtbare hoop, zodat het in ons kan komen, als we het in toewijding onder ogen zien. Deze toewijding, die ons schijnbaar klein maakt, is dus een sterke kracht die ons naar de toekomst toe brengt, zodat de toekomst de inhoud van de ziel verrijkt en onze ontwikkeling naar een steeds hoger niveau brengt.
Daar hebben we het gebed begrepen, want het is een werkende kracht in onszelf. Daarom zien we in het gebed een zaak in ons die onmiddellijke gevolgen heeft, namelijk de uitbreiding en ontwikkeling van ons ik. We hoeven dan niet te wachten op speciale uitwendige effecten, maar we zijn duidelijk voor onszelf: met het gebed hebben we iets in onze ziel laten zakken, dat we verlichtende en verwarmende kracht kunnen noemen. Verlichtende kracht, omdat we de ziel vrij maken van wat er vanuit de toekomst op ons afkomt en haar in staat stellen te absorberen wat er vanuit de donkere baarmoeder van de toekomst van ons kan worden; we hebben een verwarmend effect op de ziel, omdat we kunnen zeggen: Hoewel we er in het verleden niet in geslaagd zijn om het Goddelijke in ons ik volledig te ontvouwen, hebben we ons er nu mee doordrenkt in onze gewaarwordingen en gevoelens, en het kan in ons werken. De sfeer van het gebed, die tot ons komt vanuit het gevoel voor het verleden, creëert die innerlijke warmte van de ziel die al diegenen die in staat zijn om het gebed in zijn waarheid te voelen, weten te vertellen. En het verhelderende effect is te zien in degenen die het devotionele gevoel van het gebed kennen.
Als we op deze manier naar de essentie van het gebed kijken, zullen we niet verbaasd zijn dat het juist de grote mystici waren die in toewijding aan het gebed de beste voorschool vonden voor wat ze toen in de mystieke contemplatie zochten. Door middel van gebed leidden ze als het ware de stemming van hun ziel naar dat punt waar ze de karakteristieke “vonk” konden laten schijnen. Juist door het verleden te overdenken kunnen we die diepe intimiteit, die prachtige intimiteit van het leven van de ziel, die over de mens kan komen in het ware gebed, begrijpen. Het is immers de ervaring, de ervaring in de buitenwereld, die ons van onszelf vervreemdt, precies hetzelfde wat in het verleden niet toestond dat het machtige ik in ons opkwam. We waren toegewijd aan de uiterlijke indrukken, we gingen op in de verscheidenheid van het uiterlijke leven, dat ons verstrooit en ons niet toestaat om samen te komen. Maar dit is hetzelfde wat de machtigere, sterkere Godskracht in ons niet toestond om zich te ontvouwen. Maar nu we dit ontvouwen in een dergelijke stemming van Godsvrucht in ons, voelen we dat we niet in onszelf worden opgegeven voor de verstrooiings effecten van de buitenwereld. Dit is wat ons vult met die onuitsprekelijke, heerlijke warmte van binnenuit, als met een innerlijke gelukzaligheid, die een echte innerlijke God-warmte kan worden genoemd. En zoals het de warmte in de kosmos is, die met de hogere wezens fysiek als innerlijke warmte verschijnt, en daarmee de hogere wezens uit de lagere wezens vormt, die dezelfde warmte hebben als de omgeving; zoals deze fysieke warmte het wezen in zichzelf materieel verinnerlijkt, zo is het de zielewarmte die door het gebed wordt geproduceerd, die een zielewezen dat zich in de buitenwereld verliest, tot één maakt die zich in zichzelf verenigt. We warmen ons op in het God-gevoel in ons in gebed; we warmen ons niet alleen op, we bevinden ons intiem in onszelf.
Als we dan de dingen van de buitenwereld aan de andere kant benaderen, lijken ze ons in principe altijd te vermengen met wat men “de donkere baarmoeder van de toekomst” kan noemen. Want als je beter kijkt, moet je tegen jezelf zeggen: in alles wat je in de buitenwereld tegenkomt, is er altijd een toekomst. Overal duwt iets ons bij wijze van spreken terug, als we bang en angstig kunnen zijn voor wat ons misschien overkomt. De buitenwereld staat voor ons als een dikke sluier. Maar als we het gevoel van toewijding ontwikkelen, de stemming van het gebed voor wat er uit de donkere schoot van de toekomst naar ons toe komt, dan kunnen we ervaren hoe we alle wezens van de buitenwereld kunnen confronteren met hetzelfde gevoel van veiligheid en hoop dat voortkomt uit het gevoel van toewijding. We kunnen dan tegen onszelf zeggen: het is de wijsheid van de wereld die naar ons toe zal schijnen! Terwijl anders de duisternis ons aanstaart vanuit alles wat we onder ogen zien, en de duisternis in de sensatie komt, zullen we nu zien hoe, door het gevoel van toewijding, het gevoel in ons opkomt dat, in principe, alleen door datgene wat we kunnen verlangen en verlangen als het hoogste ding in de ziel, de wijsheid van de wereld uit alles naar ons toe zal schijnen. We kunnen dus zeggen: het is de hoop op verlichting van de hele omgeving die ons van het devotionele gevoel van gebed wordt. En zoals de duisternis ons in onszelf verenigt, zoals de duisternis ons verlatenheid en engheid toont, zelfs in het fysieke, wanneer we ergens in de duisternis van de nacht staan en de zwartheid zich om ons heen verspreidt, zo voelen we, wanneer de ochtend komt en het licht op ons afkomt, dat we uit onszelf worden getransporteerd; maar niet op zo’n manier dat we onszelf verliezen, maar alsof we de beste wil van onze ziel, het beste verlangen van onze ziel, naar de buitenwereld zouden kunnen dragen. Op deze manier voelen we die overgave aan de wereld die ons van onszelf vervreemdt, overwonnen door de warmte van het gebed die ons met onszelf verenigt. En als we de warmte van het gebed in onszelf laten ontvouwen tot het punt van toewijding, dat door het gebed kan stromen, dan ontsteekt de warmte van het gebed in het licht van het gebed. We stappen nu uit onszelf en weten het: Als we ons nu verenigen met de buitenwereld en onze blik richten op alles wat zich in de omgeving bevindt, dan voelen we ons er niet in afgeleid en vervreemd; maar we voelen dat wat het beste is voor onze ziel uit de ziel stroomt en we voelen ons verenigd met wat er vanuit de omgeving op ons afkomt.
Deze twee stromen van gebed kunnen nog beter metaforisch worden uitgedrukt dan in woorden, bijvoorbeeld wanneer we ons herinneren wat er in het Oude Testament wordt verteld over Jakob als die machtige, ziel verwoestende strijd van Jakob in de nacht. Hij verschijnt aan ons alsof we zelf zijn overgeleverd aan de veelheid van de wereld waaraan onze ziel zich eerst verliest en die ze niet tot zichzelf laat komen. Wanneer het streven om zichzelf in zichzelf te vinden ontwaakt, dan komt de strijd van ons hogere zelf tegen het lagere zelf; dan wegen de stemmingen op en neer; dan werken we ons een weg door de sfeer van het gebed, en tenslotte komt dat moment dat ons getoond wordt in het verhaal van Jakob, wanneer de innerlijke nachtelijke strijd van zijn ziel zich in evenwicht brengt, helder en harmonieus wordt als de ochtendzon naar hem toe schijnt. Zo werkt het ware gebed in de menselijke ziel.
Als we op deze manier naar het gebed kijken, is het vrij van alle bijgeloof. Want dan is het datgene wat het allerbeste deel van onze ziel ontvouwt, dat een kracht direct in onze ziel brengt. Het gebed wordt beschouwd als het voorstadium van de mystieke contemplatie, net zoals de mystieke contemplatie zelf het voorstadium is van alles wat we spiritueel onderzoek kunnen noemen. En uit de kenmerken van het gebed zal al blijken dat wat hier vaak genoemd is, aan ons uitgelegd kan worden: dat we eigenlijk dwaling op dwaling op onze ziel laden als we geloven dat we het goddelijke, de God, bij wijze van spreken alleen in onszelf kunnen vinden. Maar deze fout werd vele malen gemaakt door mystici en andere christelijke mensen uit de Middeleeuwen. Zij maakten deze fout omdat juist in de Middeleeuwen de gebedsstemming doordrongen begon te raken van egoïsme, van dat egoïsme waardoor de ziel tegen zichzelf zegt: “Ik wil steeds volmaakter worden en altijd volmaakter, en ik wil aan niets anders denken dan aan dit steeds volmaakter worden. In principe is het slechts een echo van dat egoïstische verlangen naar louter innerlijke perfectie wanneer een verkeerde theosofische stroming vandaag de dag spreekt over het feit dat de mens, als hij zich alleen maar onthoudt van alles wat er buiten staat, God kan vinden in zijn eigen ziel.
We hebben gezien dat er twee stromen van gebed zijn: de ene leidt naar de opwarming van onze innerlijke mens, de andere leidt naar de wereld in een gevoel van toewijding en leidt naar verlichting en ware kennis. Wie op deze manier de gebedsstemming observeert, zal al snel zien dat de kennis die we met de gewone middelen van de geest verwerven op de een of andere manier onvruchtbaar is ten opzichte van een andere kennis. Degene die de stemming van het gebed kent, weet dat de ziel zich in zichzelf terugtrekt, waar ze zich losmaakt van de veelheid van de wereld die haar verstrooit, waar ze zich in zichzelf verzamelt en in zichzelf ervaart wat men kan noemen: volledige zelfbeheersing en aanwezigheid, het onthouden van wat subliem is boven het moment, wat de ziel binnenkomt uit het verleden en de toekomst. Wie deze stemming kent, waar onze hele omgeving windstil wordt, waar alleen de mooiste gedachten en gewaarwordingen die we in staat zijn de ziel bij elkaar te houden, waar misschien ook deze laatste zullen vervagen en slechts één basisgevoel in de ziel leeft, dat naar twee kanten wijst: volgens de God die zich uit het verleden aankondigt, volgens de God die zich uit de toekomst aankondigt, die deze stemmingen kent en weet hoe hij ermee moet leven, weet hij ook dat er zulke grote momenten zijn voor de ziel waar zij zichzelf zegt Ik heb nu, afgezien van wat ik bewust kan bewerkstelligen door mijn denken, heb ik, afgezien van wat ik kan bewerkstelligen door mijn gevoelens, heb ik, afgezien van die idealen die ik kan vatten door mijn wil, waartoe ik tot nu toe ben opgevoed; ik heb alles uit mijn ziel geveegd. Ik was toegewijd aan mijn hoogste gedachten en gewaarwordingen; ik veegde ze ook uit mijn ziel, en liet alleen de basis gewaarwording die net gekarakteriseerd werd, leven. Wie dergelijke gewaarwordingen kent, weet dat net zoals de wonderen van de natuur ons confronteren als we ons zuivere oog op de natuur richten, zo nieuwe gewaarwordingen in onze ziel schijnen die we tot nu toe niet hebben kunnen waarnemen. Zullen impulsen en idealen in de ziel ontkiemen, die ons voorheen vreemd waren, zodat de meest vruchtbare momenten ontwaken in deze basishouding.
Het gebed, in de beste zin van het woord, kan ons een wijsheid geven waartoe we op een bepaald moment nog niet in staat zijn; het kan ons de mogelijkheid geven om iets te voelen en te ervaren wat we nog niet hebben kunnen verwerven. En als het gebed onze zelfopvoeding voortzet, kan het ons een wilskracht geven waartoe we nog niet in staat zijn geweest. Maar als we zo’n gebedsstemming willen hebben, dan moeten het de grootste gedachten, de meest glorieuze gevoelens en impulsen waartoe we in staat zijn, zijn die tot leven komen in de ziel, zodat ze zo’n stemming kunnen oproepen. En hier kunnen we alleen maar opnieuw en opnieuw verwijzen naar de gebeden die sinds de oudheid of in de meest plechtige momenten aan de mensheid zijn gegeven.
In mijn boekje “Het onze Vader” vind je een presentatie van de inhoud, die laat zien dat alle wijsheid van de wereld is opgenomen in de “zeven beden”. Moge je op zijn minst denken: In dit boekje wordt gezegd dat alleen hij die de diepere bronnen van het universum kent, de “zeven beden” van dit gebed kan begrijpen; maar de naïeve persoon die het Onze Vader bidt, kan deze diepten niet doorgronden! Dat is ook niet nodig. Om het Onze Vader te laten ontstaan, was het nodig dat uit een allesomvattende wijsheid van de wereld, wat men “de diepste werelden en de geheimen van de mensheid” kan noemen, in woorden werd uitgedrukt. Maar omdat dit nu vervat zit in het Gebed van de Heer, werkt het in de woorden van het Gebed van de Heer, ook al is men nog ver verwijderd van het begrijpen van de diepgang van dit gebed. Maar dat is nu juist het geheim van het ware gebed, dat het uit de wereldse wijsheid moet worden getrokken. En omdat het er uit geboren is, werkt het, ook al begrijpen we het nog niet. We kunnen het begrijpen als we opstijgen naar de hogere niveaus waarop het gebed en de mystiek zich voorbereiden. Het gebed bereidt ons voor op mystiek, mystiek bereidt ons voor op meditatie, concentratie en van daaruit worden we gericht op het eigenlijke werk voor geestelijk onderzoek.
Het is een bezwaar om te zeggen dat je moet begrijpen wat je bidt, wil het gebed het juiste effect hebben. Dat is gewoon niet goed. Wie begrijpt de wijsheid van een bloem als hij van een bloem kan genieten? Je hoeft niet door te dringen in de wijsheid van de bloem, en toch kan er vreugde in de ziel stromen als je naar de bloem kijkt. Wijsheid was nodig voor de bloem om er te zijn, en wijsheid is niet nodig voor ons om van de bloem te genieten. Dat een gebed tot stand kan komen, daarvoor is de wijsheid van de wereld noodzakelijk; maar dat het gebed, als het er is, de gekarakteriseerde warmte en licht in de ziel giet, want deze wijsheid is net zo min noodzakelijk als dat de bloem ons vreugde schenkt. Maar iets wat niet door de wijsheid van de wereld tot stand is gekomen, kon die kracht ook niet hebben. De manier waarop het gebed werkt, toont ons de diepte van het gebed.
Als de ziel zich werkelijk moet ontwikkelen onder de invloed van zo’n inwoner, dan kan men er steeds weer op wijzen hoe in een waarachtig gebed ieder mens, in welk stadium van ontwikkeling en educatie hij ook is, iets kan hebben. De meest naïeve persoon, die misschien niets meer weet dan het gebed zelf, kan het gebed op de ziel laten werken. Het zal het gebed zelf zijn dat de krachten van de actie kan voortbrengen die hem hoger en hoger zullen brengen. Maar hoe hoog men ook staat, men is nooit klaar met bidden, want het kan de ziel nog steeds een stapje hoger brengen dan het al is. En het Gebed van de Heer is een gebed dat niet alleen gebeden kan worden, maar dat ook een mystieke sfeer kan oproepen, en dat ook het voorwerp kan zijn van hogere meditatie en concentratie. Dit kan nog steeds worden gezegd van enkele gebeden. Er is echter iets uit de Middeleeuwen ontstaan dat het gebed en de sfeer van het gebed vandaag de dag enigszins onzuiver kan maken, en dat alleen beschreven kan worden met het woord “egoïsme”.
Als men door het gebed alleen in zichzelf wil binnengaan, zich alleen in zichzelf wil vervolmaken, zoals menig middeleeuws christen ook wilde doen, misschien zelfs vandaag de dag, als men de blik niet terug wil sturen naar de wereld, naar buiten, door de verlichting, dan is het gebed iets wat de mens tegelijkertijd leidt tot het scheiden van de wereld, tot het onwereldse en verre zijn van de wereld. Dit was het geval bij veel mensen die het gebed gebruikten in de zin van valse ascese en hermitage. Zulke mensen wilden niet alleen perfect zijn in de zin van de roos die zich siert om de tuin mooi te maken, maar ze wilden ook perfect zijn vanwege hun eigen wezen, om hun eigen gelukzaligheid in de ziel te vinden. Degene die de God in de ziel zoekt en niet met deze gevonden krachten de wereld in wil gaan, zal dan merken dat zo’n begin op een bepaalde manier zijn wraak neemt. En je vindt in verschillende geschriften, waarvan de auteurs alleen de ene gebedsstemming kennen die leidt tot innerlijke opwarming, zelfs totdat schrijven van Michael de Molinos, nogal vreemde beschrijvingen van allerlei passies en drijfveren, verleidingen, aanvechtingen en wilde verlangens, die de ziel juist dan ervaart als ze de volmaaktheid zoekt door innerlijk gebed, door volledige toewijding aan wat ze als haar God beschouwt. Dit is toe te schrijven aan niets anders dan de omstandigheid die de mens moet ervaren wanneer hij eenzijdig op zoek is naar God, eenzijdig de geestelijke wereld wil benaderen, alleen de stemming van het gebed wil ontvouwen, die leidt tot innerlijke opwarming, en niet ook de andere, die leidt tot verlichting, die dan de andere kant wraak neemt. Als ik alleen maar met spijt en schaamte in het verleden kijk en zeg: Er is iets krachtigs in mij, dat ik in mijn vorige ervaringen niet heb ontwikkeld, maar waardoor ik mij nu wil laten vervullen, zodat ik volmaakt wordt, dan verschijnt deze stemming naar perfectie op een bepaalde manier. Maar het andere ding, de onvolkomenheid die in de ziel zit, die een tegenkracht is, snelt des te sterker naar buiten en toont zich als verleiding en passie. Op het moment dat de ziel zich serieus in innerlijke opwarming en Godsvrucht heeft gevonden en weer op zoek is naar God in alle werken waar Hij zich openbaart, waar Hij streeft naar verlichting: daar zal hij merken dat hij al uit zichzelf komt en afstand neemt van het enge, egoïstische ik, en dat er genezing, verzachting van innerlijke hartstochten en stormen zal plaatsvinden. Daarom is het zo erg wanneer in de stemming voor het gebed, in mystieke meditatie of contemplatie een egoïstisch element wordt toegevoegd. Als we God willen vinden en hem dan alleen nog maar in onze ziel willen houden, dan wordt het duidelijk dat ons egoïsme ongezond is, dat het in stand is gehouden tot aan de hoogste aspiraties van onze ziel; en dan neemt deze egoïstische stemming zijn wraak. Alleen dan kunnen we genezen als we, nadat we de God in ons hebben gevonden, onbaatzuchtig datgene wat we nu in ons hebben over de wereld uitstorten in onze gedachten, gevoelens, wil en daden.
We horen vandaag de dag zo vaak en het kan niet genoeg worden gewaarschuwd, vooral op het gebied van een verkeerd begrepen theosofie: je kunt het Goddelijke niet vinden in de buitenwereld; de God leeft in je! Ga alleen recht in jezelf, dan zul je de God in je vinden. Ik heb zelfs ooit iemand gehoord die zijn toehoorders zo graag flatteerden dat hij hen bewust maakte van de God in hun eigen ziel: “Je hoeft niets te leren en te ervaren over de grote mysteries van het universum; je hoeft alleen maar in jezelf te kijken, daar zul je de God in jezelf vinden!
Daarentegen moet iets anders worden tegengehouden, wat alleen maar tot de waarheid kan leiden. Een middeleeuwse denker heeft het juiste woord gevonden voor deze stemming, die juist is als ze binnen haar grenzen wordt gehouden. Laten we hier duidelijk over zijn: Het zijn niet die dingen die het schadelijkst zijn die onwaar zijn, want het onwaar zal zich heel snel als onwaar aan de menselijke ziel laten zien. Het ergste van alles zijn die dingen die onder bepaalde omstandigheden waar zijn en die, wanneer ze onder valse omstandigheden worden toegepast, iets heel verkeerds zijn. Het is in zekere zin waar dat men de God in zichzelf moet zoeken; en omdat het waar is, werkt het des te erger als het niet binnen bepaalde grenzen wordt gehouden waarbinnen men het moet houden.
Een middeleeuwse denker zei: Wie zou er een gereedschap zoeken dat hij overal ter wereld wil gebruiken als hij zeker wist dat het in zijn huis was? Hij zou een dwaas zijn als hij dat deed. Maar zo’n dwaas is hij die een hulpmiddel zoekt voor de kennis van God overal in de wereld buiten, als het in zijn huis is, in zijn eigen ziel. Maar onthoud, er wordt gezegd: het instrument! Het is niet God zelf die men in zijn eigen ziel zoekt. God wordt gezocht door het instrument, en het instrument zal nergens buiten te vinden zijn. Men moet het in de ziel zoeken door middel van waarachtig gebed, door ware mystieke meditatie en concentratie op de verschillende niveaus, en met dit instrument moet men de koninkrijken van de wereld benaderen:
God zal overal te vinden zijn, want hij openbaart zich, als men de middelen heeft om hem te vinden, in alle koninkrijken van de wereld en op alle niveaus van het bestaan. We moeten dus Gods instrument in onszelf zoeken, en dan zullen we God overal vinden.
Zulke overpeinzingen als deze over “de aard van het gebed” zijn vandaag de dag niet populair. Vandaag hoort men over:
Welnu, wat kan het gebed in de loop van de wereld veranderen als we dit of dat vragen? De loop van de wereld volgt noodzakelijke wetten die we niet kunnen veranderen! Wie een kracht echt wil herkennen, moet hem zoeken waar hij is. Vandaag hebben we de kracht van het gebed in de menselijke ziel gezocht en we hebben ontdekt dat het iets is dat de ziel vooruit beweegt. En wie weet, dat het in de wereld de geest is, dat het niet de fantastische, abstracte, maar de concrete geest is die aan het werk is, en dat de menselijke ziel tot het rijk van de geest behoort, zal ook weten, dat niet alleen materiële krachten in de wereld werken volgens uiterlijke noodzakelijke wetten, maar dat alles wat een geestelijk wezen is ook werkt in de wereld, wanneer de effecten van deze krachten en wezens niet zichtbaar zijn voor het oog van buitenaf en voor de uiterlijke wetenschap. Dus als we het geestelijk leven versterken door te bidden dan hoeven we alleen maar te wachten op de gevolgen. Ze zullen zich installeren. Maar alleen hij zal de effecten van het gebed zoeken in de buitenwereld die eerst zelf de kracht van het gebed als werkelijkheid heeft herkend.
Wie dit heeft herkend, mag op een dag het volgende experiment doen. Moge hij, na tien jaar van zijn leven de kracht van het gebed te hebben veracht, terugkijken op dit tienjarige leven zonder gebed; en moge hij terugkijken op een tweede periode, die alweer tien jaar is verstreken, waarin hij de kracht van het gebed heeft herkend, en mag hij beide decennia met elkaar vergelijken: hij zal zien hoe de loop van zijn leven is veranderd onder invloed van die kracht die hij met het gebed in zijn ziel heeft gestort. Krachten tonen zich in hun effecten. Het is gemakkelijk om krachten te ontkennen wanneer hun effecten helemaal niet worden geproduceerd. Hoe kan men het recht hebben om de kracht van het gebed te verloochenen als hij niet eens geprobeerd heeft om het gebed in zichzelf te laten werken! Of gelooft men dat hij die nooit de kracht van het licht heeft ontwikkeld of het nooit heeft benaderd het weet? Een kracht die verondersteld wordt te werken in de ziel en door de ziel heen kan alleen worden herkend wanneer deze wordt gebruikt.
Om verder in te gaan op de gevolgen van het gebed – laat me dit gewoon opbiechten – is het heden, hoe onbevooroordeeld je er ook over denkt, nog niet het juiste moment. Want de elementen van ons tijdsbegrip zijn nog niet ingebracht om te begrijpen dat een gebed van de gemeente, dat wil zeggen de samenvloeiing van de krachten die voortkomen uit een biddende gemeente, de geestelijke kracht en daarmee de kracht van de werkelijkheid heeft vergroot. Daarom zijn we tevreden met wat er vandaag de dag voor onze ziel is gekomen als de innerlijke essentie van het gebed. Het is ook genoeg. Voor degene die er enig begrip voor heeft, zal het echter verder gaan dan veel dingen die vandaag de dag zo gemakkelijk aan de orde worden gesteld als een bezwaar tegen het gebed.
Wat zijn deze bezwaren? Het zijn allerlei bezwaren. Zo zal men bijvoorbeeld zeggen: vergelijk een actief persoon van de huidige tijd, die zijn kracht gebruikt om zijn medemens op elk moment ten goede te komen, met een persoon die zich rustig in zichzelf terugtrekt en de kracht van zijn ziel in het gebed verwerkt:
Misschien wordt hij wel lui genoemd in vergelijking met de actieve persoon! Vergeef me als ik vanuit een bepaald gevoel voor spiritueel-wetenschappelijke kennis zeg dat er een andere invalshoek is. Ik wil het graag grotesk uitdrukken, maar het is niet ongegrond. Echter, degenen die de context van het leven van vandaag kennen, zullen beweren dat sommige mensen die vandaag de dag een redactioneel artikel in deze of gene krant schrijven hun medemensen beter dienen als ze bidden en werken aan het perfectioneren van hun ziel, hoe grotesk dat ook moge klinken. We verlangen naar die mensen die zichzelf vandaag de dag zouden kunnen overtuigen dat het succesvoller zou zijn als ze zouden bidden in plaats van artikelen te schrijven. Dit zou nog steeds kunnen worden toegepast op sommige van de meer moderne bezigheden van het geestelijk leven.
Maar ook voor het begrip van het hele menselijke leven is het begrip van die kracht, die in het gebed wordt beleefd, noodzakelijk, wat zich ook aan ons kan laten zien, vooral als we kijken naar afzonderlijke gebieden van het hogere geestelijke leven. Wie zou dan niet kunnen inzien dat, wanneer hij het gebed niet alleen egoïstisch eenzijdig begrijpt, maar ook op de brede manier waarop we het vandaag de dag hebben gedaan, dat gebed op deze manier bijvoorbeeld een onderdeel van de kunst is? Zeker, er is ook een andere stemming in de kunst, die in de strip, in de humoristische stemming boven het te beschrijvene uitstijgt. Maar in de kunst is er ook datgene wat op een gebedsachtige manier wordt beleefd: de ode, de hymne. Zelfs in de schilderkunst is er zoiets als dit, wat men een “geschilderd gebed” kan noemen. En wie kan ontkennen dat we in een gigantische, prachtige kathedraal geconfronteerd worden met zoiets als een bevroren gebed dat opstijgt naar de hemel?
We moeten deze dingen alleen kunnen begrijpen in de context van het leven, en dan, als we kijken naar de aard van het gebed in zijn geheel, zullen we ook zien wat behoort tot die dingen die de mens uit de eindigheid en vergankelijkheid van zijn leven en naar het eeuwige leiden. Dit werd vooral gevoeld door de mensen die de weg van het gebed naar de mystiek vonden, zoals Angelus Silesius, die vandaag en de vorige keer al werd genoemd. Toen hij een mysticus werd, was hij de intieme waarheid en de prachtige schoonheid, de warme intimiteit en de heldere helderheid van zijn mystieke gedachten, zoals die in de “Cherubijnse Wegbereider” van de Gebeds Leeftijd, die zo’n krachtig effect hadden op zijn ziel, verschuldigd. En wat is het eigenlijk dat zo’n mystiek als die van Angelus Silesius doordringt en verlicht? Wat is het anders dan de eeuwige stemming waar het gebed zich op voorbereidt? En iets van die stemming kan worden gevoeld door een ieder die bidt als hij door het gebed tot ware innerlijke rust is gekomen, tot innerlijkheid en dan weer tot bevrijding van zichzelf; iets van die stemming die de mens doet opkijken van het voorbijgaande moment naar de eeuwigheid, die het verleden, het heden en de toekomst juist in onze ziel met elkaar verbindt. Of de mens het nu weet of niet, als een biddende persoon: als hij het gebed stuurt naar die kanten van het leven waarin hij zijn God zoekt, zullen de gewaarwordingen, de gevoelens, de gedachten, de woorden waarin zijn biddende stemming tot uitdrukking komt, doordrongen zijn van datgene wat leeft in de eeuwige stemming in het mooie gezegde van Angelus Silesius, die onze contemplatie vandaag mag afsluiten, en die, als een goddelijke geur, als een goddelijke zoetheid, in principe elk waarachtig gebed kan doorleven, ook al is dat vaak onbewust: Ik ben zelf de eeuwigheid, als ik de tijd laat,
En verzamel me in God en God in mij.”