Vertaling van voordrachten door Rudolf Steiner. Gepubliceerd als GA 151: Der menschliche und der kosmische Gedanke. Derde voordracht op 23 januari 1914 in Berlijn.
Wij hebben de mogelijke nuances van wereldbeschouwing, wereldbeschouwelijke stemmingen enz. behandeld, die zich in de menselijke ziel kunnen vastzetten, en aangezien ik nu werkelijk afzonderlijke gezichtspunten uit het brede gebied van dit onderwerp kan lichten, zou ik één van deze gezichtspunten aan de hand van een bijzonder voorbeeld willen belichten.
Laten we aannemen dat een mens zodanig in de wereld leeft dat zijn disposities de bijzondere krachten bevatten die hem bepalen om de wereldbeschouwelijke nuancering van het idealisme tot zich te laten lonken. Ik wil dus zeggen dat hij de wereldbeschouwelijke nuancering van het idealisme in zichzelf effectief maakt. Laten we aannemen dat hij het tot een overheersende factor in zijn innerlijk leven maakt, in die zin dat die wereldbeschouwelijke stemming in zijn ziel, die ik gisteren beschreef als de stemming van de mystiek, de Venusiaanse stemming, als het ware naar het idealisme wijst en door de krachten ervan wordt gevoed. Als men dus de symbolen van de astrologie zou willen gebruiken, zou men zeggen dat de geestelijke constellatie van zo iemand in zijn geestelijke gesteldheid is dat Venus in Ram staat.
Ik merk uitdrukkelijk op, opdat er geen misverstand over kan bestaan, dat deze constellaties, hoewel veel betekenisvoller dan de constellaties van de uiterlijke horoscoop, nog steeds bestaan in het leven van de mens, maar dat zij niet samenvallen met de “nativiteit”, de uiterlijke horoscoop. Want het is zo, dat de verhoogde invloed, die op een mensenziel wordt uitgeoefend door het feit, dat de mystiek in het teken van het idealisme staat, dat deze invloed wacht op dat gunstige ogenblik, waarop zij de ziel kan aangrijpen, zodat zij datgene, wat door het staan van de mystiek in het teken van het idealisme naar buiten kan komen, het sterkst naar buiten kan brengen. Het behoeft niet zo te zijn, dat deze invloeden, die zich doen gelden door mystiek onder het teken van idealisme, zich juist op het tijdstip van de geboorte doen gelden; zij kunnen zich doen gelden vóór de geboorte, zelfs daarna. Kunz, wordt de tijd afgewacht die, volgens de innerlijke organische configuratie, deze predisposities het best kan organiseren in het menselijk organisme.
Dus de gebruikelijke astrologische nativiteit komt hier niet aan de orde. Maar men kan zeggen dat een bepaalde ziel zo’n aanleg heeft dat, spiritueel gesproken, Venus in Ram staat, mystiek in het teken van idealisme. De krachten die zo ontstaan, blijven niet het hele leven bestaan. Zij veranderen, dat wil zeggen, de mens komt onder andere invloeden, onder andere geestelijke tekens van de dierenriem en ook onder andere stemmingen van de ziel. Stel dat een mens zich zo verandert dat hij in de loop van zijn leven in de zielestemming van het empirisme komt, dat als het ware de mystiek is opgeschoven naar het empirisme, en het empirisme in het teken staat van het rationalisme.
Ziet u, zoals ik gisteren heb opgetekend, van binnen naar buiten, wordt empirisme in het symbolische beeld op één lijn gesteld met mystiek, zoals de zon met Venus. De ziel is ten opzichte van de gemoedsgesteldheid opgeschoten in de richting van het empirisme en heeft zich tegelijkertijd onder het teken van het rationalisme geplaatst. In het leven van de ziel komt dit zo tot uiting dat zo’n ziel verandert in haar wereldbeeld. Wat het heeft voortgebracht, misschien vooral als het een bijzonder krachtige persoonlijkheid was in de tijd dat mystiek onder het teken van idealisme stond, zal het veranderen, laten overgaan in een andere wereldbeschouwelijke nuance. Zij zal iets anders beweren en zeggen wanneer op deze wijze de wereldbeschouwelijke stemming van het mysticisme is overgegaan in empirisme en dit zich heeft geplaatst onder het teken van rationalisme. Maar uit wat ik zojuist heb uitgelegd kunt u tegelijkertijd opmaken dat menselijke zielen de neiging kunnen hebben om het teken en de stemming van hun wereldbeeld te veranderen. Voor deze zielen is de neiging tot verandering als het ware al aangegeven. Laten we veronderstellen dat deze ziel deze tendens verder wil doortrekken in het leven. Zij wil van het empinisme overgaan naar de volgende stemming van de ziel, naar het voluntarisme. En als het op deze manier verder zou gaan in de dierentekens, zou het in #beeld p. 066 mathematisme komen. Het zou dan overgaan op een wereldbeeld dat, in dit symbolische beeld, onder een hoek van 600 zou afleiden van de eerste lijn waar mystiek stond onder het teken van idealisme. En zo’n ziel zou dan, in de loop van dezelfde incarnatie, een mathematische wereldopbouw tot uitdrukking brengen die doordrongen is van de wil en gebaseerd is op de wil.
Maar één ding blijkt, en ik verzoek u op te merken hoe ik de zaak nu ga uitleggen, dat twee van zulke constellaties die in de loop van de tijd in de ziel aanwezig zijn, elkaar hinderen, elkaar ongunstig beïnvloeden, wanneer zij zo geplaatst zijn dat zij een hoek van 60º maken. In de fysische astrologie is dit een gunstige constellatie; in de spirituele astrologie is deze zogenaamde sextielpositie ongunstig. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat in de mathematiek dit laatste standpunt, het voluntarisme, een scherpe hindernis vindt in de ziel, zodat het zich niet kan ontwikkelen, omdat het geen aangrijpingspunten vindt, omdat de betrokkene geen aanleg toont voor wat de mathematiek biedt. Dit drukt de ongunstige aard uit van de sextielpositie. Daarom kan deze positie niet worden gevormd: Voluntanisme onder het teken van mathematisme. Het gevolg hiervan is dat er geen poging wordt ondernomen om de gemoedstoestand van de ziel op deze wijze te bevorderen. Maar omdat de ziel in kwestie nu niet deze weg naar het voluntarisme in de mathematiek kan gaan, wijkt zij af van de positie die zij nu inneemt, het empirisme in het rationalisme, en zoekt zij de uitweg, stelt zij zich op tegen een richting die zij nog wel kan innemen. Een dergelijke ziel zou niet oprukken naar het voluntarisme, zoals de stippellijn in de tekening aangeeft, maar zou zich bij het voluntarisme plaatsen tegenover zijn empirisme.
Ik heb hier voor u opgetekend wat Nietzsche’s ziel in de loop van haar leven heeft doorgemaakt. Als men de weg in zijn eerste werken tracht te begrijpen, kan deze worden verklaard door de positie van de mystiek onder het teken van het idealisme. Uit deze periode stammen “De geboorte van de tragedie”, “David Strauß, de biechtvader en de schrijver”, “Over het nut en het nadeel van de geschiedenis voor het leven”, “Schopenhauer als opvoeder”, “Richard Wagner in Bayreuth”. De ziel gaat vooruit. Er komt een tweede tijdperk. Dit is de periode waarin “Menschliches, Allzumenschliches”, “Morgenröte” en “Die fröhliche Wissenschaft” zijn geschreven. De geschriften die voortkomen uit de oppositionele positie zijn gebaseerd op de wil tot macht, op de wil doordrenkt van kracht, van macht.
U ziet dus hoe er een innerlijke wetmatigheid is tussen de geestelijke kosmos en de wijze waarop de mens in deze geestelijke kosmos staat. Dat kun je zeggen als je de symbolen van de astrologie gebruikt, maar nu betekenen ze iets anders: In het geval van Nietzsche was het zo dat op een bepaald moment van zijn leven Venus zich in Ram vertoonde, maar dat toen deze constellatie voor zijn ziel overging op de Zon in het teken Stier, hij niet verder kon komen, dat hij niet met Mars in het teken Tweelingen kon komen, maar in de oppositiestand kwam, dat wil zeggen, hij ging met Mars in het teken Schorpioen. Zijn laatste fase wordt gekenmerkt door het feit dat hij met Mars in het teken Schorpioen stond. Maar men kan deze constellatie alleen verdragen als men in de lagere positie komt, onder de lijn idealisme-realisme, (zie het schema op blz. 66), als men zich onderdompelt in een geestelijke wereldbeschouwing, occultisme of iets dergelijks; anders moeten deze constellaties een ongunstige uitwerking hebben op de mens zelf. Vandaar Nietzsche’s tragische lot. Men kan de hogere constellaties verdragen als men in staat is zich op overeenkomstige wijze door uiterlijke omstandigheden in de wereld te plaatsen. Wat onder de lijn ligt die van idealisme naar realisme gaat, kan alleen verdragen worden als men zich onderdompelt in de geestelijke wereld, waartoe Nietzsche niet in staat was. Met “zich buiten in de wereld plaatsen” bedoel ik b.v. zich binnen plaatsen door opvoeding, door uiterlijke levensomstandigheden; zij komen in aanmerking voor alles wat boven de lijn idealisme-realisme ligt. Een meditatief leven, een leven van studie en inzicht in de geesteswetenschap kan worden beschouwd voor alles wat onder de lijn idealisme-realisme ligt.
Om de implicaties te begrijpen van wat hier in deze lezingen is geschetst, moet men het volgende weten. Men moet zich realiseren wat denken eigenlijk is in de menselijke ervaring, hoe het denken de menselijke ervaring binnenkomt.
De grove materialist van onze tijd vindt het in overeenstemming met zijn bedoelingen om te spreken van de hersenen die de gedachte vormen, of liever van het centrale zenuwstelsel dat de gedachte vormt. Voor iemand die de dingen doorziet, is dit net zo waar als het waar zou zijn om te denken, wanneer men in een spiegel kijkt, dat de spiegel het gezicht heeft gemaakt dat men ziet. Maar het maakt niet het gezicht dat men ziet, maar het gezicht is buiten de spiegel. De spiegel reflecteert alleen het gezicht, gooit het terug. Ik heb dit zelfs herhaaldelijk uitgelegd in openbare lezingen. Op een zeer gelijkaardige manier is het hetzelfde met de gedachten die de mens ervaart. Laten wij ons nu onthouden van andere inhouden van de ziel. De ervaring van de gedachte die actief en reëel is in de ziel, in die zin dat de mens de gedachte ervaart, wordt evenmin door de hersenen voortgebracht als het beeld van het gezicht door de spiegel wordt voortgebracht. In feite fungeren de hersenen slechts als een weerkaatsend apparaat, zodat zij de activiteit van de ziel terugkaatsen en deze voor zichzelf zichtbaar wordt. De hersenen hebben werkelijk even weinig te maken met wat de mens als gedachten waarneemt als de spiegel te maken heeft met uw gezicht wanneer u uw gezicht in de spiegel ziet. Maar er is iets anders aanwezig. De mens neemt, door te denken, eigenlijk alleen de laatste fasen van zijn denkactiviteit, van zijn denkervaring waar. Om dit duidelijk te maken, zou ik opnieuw de vergelijking met de spiegel willen gebruiken.
Stel je voor dat je wilt gaan staan en je gezicht in een spiegel wilt zien. Als je daar geen spiegel hebt, kun je je gezicht niet zien. Je kunt er zo lang naar staren als je wilt, maar je kunt je gezicht niet zien. Als je het wilt zien, moet je wat materiaal bewerken zodat het je gezicht reflecteert. Dat wil zeggen dat je eerst het materiaal moet prepareren zodat het de reflectie kan produceren. Als je dat gedaan hebt en er dan in kijkt, zie je je gezicht. De ziel moet met de hersenen hetzelfde doen wat een mens met de spiegel zou doen. De eigenlijke mentale activiteit van het waarnemen van de gedachte wordt voorafgegaan door zulk denkwerk dat, als je bijvoorbeeld de gedachte “leeuw” wilt waarnemen, je eerst diep van binnen de hersendelen zo in beweging zet dat ze spiegels worden voor de waarneming van de gedachte “leeuw”. En degene die de hersenen in een spiegel verandert ben jij zelf. Wat je uiteindelijk als gedachten waarneemt zijn spiegelbeelden; wat je eerst moet voorbereiden zodat het betreffende spiegelbeeld verschijnt is een deel van de hersenen. Het bent u zelf, met uw zielsactiviteit, die de hersenen in die structuur brengt en in het vermogen om wat u denkt als een gedachte te kunnen weergeven. Als men wil teruggaan naar de activiteit die aan het denken ten grondslag ligt, is het de activiteit die vanuit de ziel in de hersenen ingrijpt en in de hersenen werkzaam is. En als je een bepaalde activiteit vanuit de ziel in de hersenen uitvoert, dan zal zo’n reflectie in de hersenen ervoor zorgen dat je de gedachte “leeuw” waarneemt. Ziet u, een spirituele ziel moet er eerst zijn. Het moet op de hersenen werken. Dan, door deze spirituele-ziel-activiteit, worden de hersenen een spiegel-lappanaat om de gedachte terug te weerkaatsen. Dat is het werkelijke proces, dat voor zoveel mensen het heden zo verwart dat zij het in het geheel niet kunnen bevatten.
Hij die een beetje gevorderd is in occulte waarneming kan de twee fasen van mentale activiteit onderscheiden. Hij kan volgen hoe hij in de eerste plaats, als hij iets wil denken, niet alleen de gedachte moet vatten, maar haar moet voorbereiden; dat wil zeggen, hij moet zijn hersenen voorbereiden. Als hij het zo ver heeft voorbereid dat het reflecteert, dan heeft hij de gedachte. Wanneer men occult onderzoek wil doen, zodat men zich dingen kan voorstellen, heeft men altijd de taak om eerst niet meteen te verbeelden, maar eerst de activiteit uit te voeren die het verbeelden voorbereidt. Dit is wat zo buitengewoon belangrijk is om te overwegen. Daarom moeten wij deze dingen overwegen, want pas nu, wanneer wij ze overwegen, hebben wij de werkelijke doeltreffendheid van het menselijk denken voor ons. Pas nu weten we hoe de menselijke denkactiviteit werkt. In de eerste plaats grijpt deze denkactiviteit de hersenen, of liever gezegd het centrale zenuwstelsel ergens aan, oefent een activiteit uit, beweegt, laten we zeggen om mijnentwille, de atomistische delen op de een of andere manier, brengt ze in een soort beweging. Op die manier worden zij het spiegelapparaat, en de gedachte wordt weerkaatst en de ziel wordt zich ervan bewust als een dergelijke gedachte. We moeten dus onderscheid maken tussen twee fasen: Eerst, vanuit het geestelijk-mentale, het hersenwerk voor de uiterlijke fysieke ervaring; dan komt de waarneming tot stand nadat het voorbereidende hersenwerk voor deze waarneming door de ziel is gedaan. Bij de gewone man blijft het hersenwerk volledig in het onderbewustzijn; hij neemt alleen de weerspiegeling waar. In het geval van de occulte onderzoeker is er werkelijk het feit dat men eerst de voorbereiding moet ervaren. Men moet ervaren hoe men de werkzaamheid van de ziel moet inbrengen en eerst de hersenen moet voorbereiden, zodat zij zich neerbuigen om de gedachte aan iemand voor te leggen.
Wat ik nu heb uitgelegd gebeurt bij de mens voortdurend tussen waken en inslapen. Gedachtenactiviteit werkt altijd in op de hersenen en maakt zo de hersenen tot het spiegelapparaat voor gedachten voor de hele waaktoestand. Maar het is voor ons niet voldoende om datgene wat wij zelf verwerken, te verwerken door middel van gedachtenactiviteit. Want dit is, zou men kunnen zeggen, een nauw omschreven activiteit die wordt uitgeoefend door het geestelijk-mentale. Wanneer wij ’s morgens wakker worden, overdag wakker blijven en ’s avonds weer gaan slapen, bestaat de geestelijke activiteit die bij het denken hoort hierin, dat deze activiteit de hele dag door op de hersenen inwerkt en dat de hersenen daardoor het spiegelapparaat worden. Maar de hersenen moeten er eerst zijn; dan kan de geestelijk-zielelijke activiteit haar kleine gravures, men zou kunnen zeggen haar notities en gravures in de hersenen maken. Dus de hersenen moeten er zijn in hun belangrijkste vorm, in hun belangrijkste ding. Maar dat is niet genoeg voor ons menselijk leven.
Onze hersenen zouden niet kunnen werken door het dagelijkse werk van het leven als ons hele organisme niet zodanig was voorbereid dat het een basis zou zijn voor het dagelijkse werk. En dit werk, deze voorbereiding, gebeurt vanuit de kosmos. Zoals wij elke dag, van het ogenblik dat wij wakker worden tot het ogenblik dat wij gaan slapen, werken aan het graveren van de hersenen, waardoor zij het spiegelapparaat worden voor de gedachten van alledag, zo moet ons, waar wij onszelf niet kunnen graveren, d.w.z. onszelf geen vorm kunnen geven, vorm worden gegeven vanuit de kosmos. Zoals onze kleine gedachten werken en hun kleine gravures maken, zo moet ons hele organisme van binnenuit de kosmos worden opgebouwd volgens hetzelfde patroon van mentale activiteit. En het zal zo zijn, want hetzelfde wat in ons werkt op de kleine gravures is aanwezig in de kosmos, golvend en wevend door deze kosmos van gedachte-activiteit. Zo is datgene wat uiteindelijk aan ons verschijnt in het teken van het idealisme, in de geestelijke kosmos aanwezig als de activiteit die het idealisme teweegbrengt en die een zodanige uitwerking op een mens kan hebben dat het zijn hele organisme zodanig voorbereidt dat hij naar het idealisme neigt. Op dezelfde wijze worden de andere nuances in de stemmingen en tekens vanuit de geestelijke kosmos in de mens gewerkt.
De mens is opgebouwd volgens de gedachten van de kosmos. De kosmos is de grote denker die onze vorm tot in de laatste vingernagel in ons graveert, net zoals ons kleine denkwerk de kleine gravures in de hersenen maakt tijdens het dagelijks leven. Zoals onze hersenen, dat wil zeggen alleen met betrekking tot de kleine delen waar gravures kunnen plaatsvinden, onder invloed staan van gedachten-werk, zo staat ons hele menselijke wezen onder invloed van kosmisch gedachten-werk.
Wat betekent het wat ik hier als voorbeeld met Nietzsche heb aangetoond? Het betekent dat Nietzsches karma door zijn vroegere incarnatie zodanig was voorbereid, dat op een bepaald moment, door zijn vroegere incarnatie, de krachten van idealisme en mystiek, die samenwerkten omdat mystiek onder het teken van idealisme stond, een zodanige uitwerking hadden op zijn gehele lichamelijke gesteltenis, dat hij aanvankelijk in staat was een mystieke idealist te worden. Toen veranderde de constellatie op de aangegeven manier.
Wij zijn gedacht uit de kosmos. De kosmos denkt aan ons. En net zoals wij in ons kleine dagelijkse denkwerk kleine gravures in onze hersenen maken en dan komen de ideeën leeuw, hond, tafel, roos, boek, op, neer, links, rechts tot ons bewustzijn als de weerspiegelingen van wat wij eerder in de hersenen hebben voorbereid, dat is, dat wil zeggen, zoals wij uiteindelijk leeuw, hond, tafel, roos, boek, op, neer, schrijven, lezen, waarnemen door de verwerking van de hersenen, zo werken de wezens van de wereldhiërarchieën op zo’n manier dat zij de grote denkactiviteit verrichten, die meer betekenisvolle dingen in de wereld graveert dan wij met onze alledaagse denkactiviteit. Zo komt het dat niet alleen de kleine kleine gravures ontstaan die dan individueel als onze gedachten worden weerspiegeld, maar dat wij het zelf zijn in ons hele wezen dat weer verschijnt aan de wezens van de hogere hiërarchieën als hun gedachten. Zoals onze kleine hersenprocessen onze kleine gedachten weerspiegelen, zo weerspiegelen wij, door in de wereld gegrift te staan, de gedachten van de kosmos. Door te denken, denken de hiërarchieën van de kosmos ons mensen, bijvoorbeeld. Zoals uit onze kleine hersendeeltjes onze kleine gedachten voortkomen, zo komen uit wat de hiërarchieën doen, en waartoe wij zelf behoren, hun gedachten voort. Zoals de delen van onze hersenen voor ons de weerkaatsende apparaten zijn die wij eerst verwerken voor onze gedachten, zo zijn wij, wij kleine wezens, datgene wat de hiërarchieën van de kosmos voorbereiden voor hun gedachten. In zekere zin kunnen wij dus zeggen: wij kunnen tegenover de kosmos voelen zoals een klein deel van onze hersenen tegenover onszelf zou kunnen voelen. Maar zo weinig als wij geestelijk zijn wat ons brein is, zo weinig zijn natuurlijk de wezens van de geestelijke hiërarchieën “wij”. Daarom zijn wij onafhankelijk ten opzichte van de entiteiten van de hogere hiërarchieën. En wij kunnen zeggen: Op een bepaalde manier dienen wij hen, zodat zij door ons heen kunnen denken; maar tegelijkertijd zijn wij zelfstandige entiteiten die hun eigen wezen in zichzelf hebben, net zoals ook op een bepaalde manier de deeltjes van onze hersenen hun eigen leven hebben.
Zo vinden we de verbinding tussen de menselijke en de kosmische gedachte. De menselijke gedachte is de regent van de hersenen; de kosmische gedachte is zo’n regent dat wijzelf met ons hele wezen behoren tot wat zij moet volbrengen. Alleen, omdat het op grond van ons karma niet altijd al zijn gedachten op dezelfde manier op ons kan richten, moeten wij volgens zijn logica worden opgebouwd. Zo hebben wij mensen een logica volgens welke wij denken, en zo hebben de geestelijke hiërarchieën van de kosmos ook hun logica. En hun logica bestaat in wat wij als een schema hebben opgenomen (blz. 66). Zoals wij bijvoorbeeld, wanneer wij denken “de leeuw is een zoogdier”, twee begrippen samenbrengen om een oordeel te vormen, zo denken de geestelijke hiërarchieën van de kosmos twee dingen samen, mystiek en idealisme, en wij zeggen dan: mystiek komt voor in idealisme. Zie dit eerst als de voorbereidende activiteit van de kosmos. Dan weerklinkt het creatieve “fiat”, het creatieve woord. Voor de wezens van de geestelijke Hiërarchieën bestaat de voorbereidende handeling in het grijpen van een mens wiens karma zodanig is dat de aanleg om mystiek idealist te worden in hem is gevormd. Teruggestraald in de Hiërarchieën van de Kosmos, is wat wij voor ons een gedachte zouden noemen, voor hen de uitdrukking van een mens die een mystieke idealist is, die hun gedachte is nadat zij het kosmisch oordeel hebben voorbereid: Laat mystiek verschijnen in idealisme!
Wij hebben als het ware de binnenkant van het kosmische woord, van de kosmische gedachte vastgelegd. Wat wij als kosmische logica in een schema hebben vastgelegd, geeft ons weer hoe het denken door de geestelijke hiërarchieën van de kosmos wordt opgevat, bijvoorbeeld: laat het empirisme verschijnen onder het teken van het rationalisme! enzovoort. Laten wij trachten ons voor te stellen wat op deze wijze in de kosmos kan worden gedacht. Het kan gedacht worden: Laat mystiek verschijnen onder het teken van idealisme! Laat het veranderen! Laat er empirisme zijn onder het teken van rationalisme! Verzet! Wat verder zou komen zou een vals kosmisch oordeel zijn. De gedachte wordt afgeleid als we een gedachte verifiëren. Het derde standpunt moet verschijnen: voluntarisme onder het teken van dynamisme. Dit, door de tijden heen in de kosmische werelden uitgesproken door de drie oordelen, geeft de man “Nietzsche”. En het straalt terug als de gedachte van de kosmos.
Zo spreekt de som van de spirituele hiërarchieën in de kosmos. En onze menselijke denkactiviteit is een beeld, een klein beeld ervan. Werelden staan in verband met de geest of de geesten van de kosmos, zoals onze hersenen in verband staan met onze ziel. Zo kunnen wij kijken naar datgene waarnaar wij echter slechts met een zeker ontzag, met een heilige schuchterheid zouden mogen kijken. Want wij staan als het ware met zo’n ding voor de geheimen van de menselijke individualiteit. Wij leren begrijpen dat, als ik mij figuurlijk mag uitdrukken, de ogen van de wezens van de hogere Hiërarchieën dwalen over de individualiteiten van de mensen en dat de individualiteiten voor hen zijn wat de afzonderlijke letters van een boek waarin wij lezen voor ons zijn. Dat is waar wij slechts met een heilige schuchterheid naar mogen kijken. We luisteren de gedachteactiviteit van de kosmos af.
In onze tijd moet de sluier van zo’n mysterie tot op zekere hoogte worden opgelicht. Want de wetten die hier zijn getoond als de wetten van de gedachten van de kosmos zijn werkzaam in de mens. En hun kennis kan in ons teweegbrengen dat wij het leven begrijpen en dat wij, door dit leven te begrijpen, onszelf leren begrijpen, zodanig leren begrijpen dat wij weten, ook al moeten wij op een bepaalde manier eenzijdig door dit of dat in het leven geplaatst worden: Wij behoren tot een groot geheel, want wij zijn leden van de denkende logica van de kosmos. En om deze verhoudingen te doorzien, leidt de geesteswetenschap ons dan, die ons dus een instructie geeft om onze eenzijdigheid met betrekking tot onze gezindheden evenzeer te doorzien als om ons door de inzichten van de geesteswetenschap eenzijdig te maken. Dan zullen we de stemming vinden die nodig is in onze tijd.
In onze tijd, waarin vele van de leidende geesten zelfs geen spoor van inzicht hebben in de omstandigheden die hier zijn aangeroerd, ervaren wij dat de mensen niettemin onder deze omstandigheden verkeren, maar niet weten hoe zij onder deze omstandigheden moeten leven. Op deze manier brengen zij echter iets teweeg dat een evenwicht noodzakelijk maakt. Neem het voorbeeld van Wundt, dat ik u gisteren gaf. Zijn eenzijdigheid wordt veroorzaakt door een zeer specifieke constellatie. Laten we aannemen dat Wundt zich er ooit toe zou kunnen brengen de geesteswetenschap te begrijpen; dan zou hij zijn eenzijdigheid zo vatten dat hij tegen zichzelf zou zeggen:
Wel, door daar te staan met empirisme en zo, ben ik in staat om goed werk te verrichten op bepaalde gebieden. Ik zal op deze gebieden blijven en de rest aanvullen met spirituele wetenschap. Hij zou tot zo’n conclusie komen. Maar hij wil niets weten over spirituele wetenschap. Wat doet hij dan? Terwijl hij goed en productief zou kunnen doen in de constellatie die alleen de zijne is, maakt Wundt wat hij krachtens deze constellatie kan doen tot totale filosofie, terwijl hij anders waarschijnlijk nog veel grotere dingen zou kunnen doen, veel grotere dingen zelfs, alleen maar nuttige dingen, als hij het filosoferen met rust zou laten en op zielen zou experimenteren wat hij begrijpt, en de aard van wiskundige oordelen zou onderzoeken wat hij ook begrijpt, in plaats van het tot allerlei filosofieën samen te smeden; want dan zou hij op de goede weg zijn.
Maar dit moet door velen gezegd worden. Daarom moet de geesteswetenschap, zoals zij de geest wakker moet schudden om te erkennen hoe vrede tussen de wereldvisies moet bestaan, aan de andere kant scherp wijzen op de overtreding van wat noodzakelijk is door het vasthouden aan de constellatie door de persoonlijkheden van deze tijd, die grote schade aanrichten door de wereld suggestief te beïnvloeden met oordelen die zijn geveld zonder rekening te houden met hun constellatie. De eenzijdigheid die zich als een geheel wil doen gelden, moet scherp worden afgewezen. De wereld kan niet worden verklaard door een man die aanleg heeft voor het een of het ander. En als hij het zo wil verklaren en een filosofie wil stichten, dan lokt deze filosofie ongunstige dingen uit en wordt het de taak van de geesteswetenschap om de arrogantie van deze pretentie, die zich als een geheel in de wereld opwerpt, te verwerpen. Hoe minder zin en houding er in onze tijd is voor de geesteswetenschap, hoe meer de gekarakteriseerde eenzijdigheid naar voren moet komen.
Wij zien dus, dat juist de kennis van het wezen van het menselijk en kosmisch denken ons kan brengen tot een juist begrip van de betekenis en taak van de geesteswetenschap in onze tijd en tot een begrip van datgene daarin, wat haar in de juiste verhouding kan brengen tot andere zogenaamde geestelijke stromingen, vooral filosofische stromingen, in onze tijd. Het zou wenselijk zijn, dat inzichten, zoals wij die in deze voordrachten hebben trachten te brengen, zich heel diep in de harten en zielen van onze vrienden inschrijven, zodat de loop van de antroposofische geestelijke stroom door de wereld zo wordt, dat er een heel duidelijke, echte richting wordt ingeslagen. Men zal dan meer en meer inzien, als men met zulke dingen rekening houdt, hoe de mens gevormd wordt door wat in hem leeft als kosmische gedachten.
Nog diepzinniger dan anders verschijnt een gedachte als die van Fichte ons juist door een dergelijke uiteenzetting, die zegt: Wat voor soort filosofie een mens heeft, hangt af van wat voor soort mens hij is. Ja, waarlijk, wat voor soort filosofie een man heeft hangt af van wat voor soort man hij is! Dat Fichte in de eerste periode van zijn incarnatie, waarin hij als Fichte leefde, als grondzenuw van zijn wereldbeschouwing kon uitspreken: “Onze wereld is de zinnelijke stof van onze plicht”, toont evenzeer als het bovenstaande woord, dat hij later uitsprak, aan hoe zijn ziel haar constellatie in de geestelijke kosmos had veranderd, d.w.z. hoe rijk deze ziel was gevormd, zodat de geestelijke hiërarchieën haar opnieuw konden vormen om door haar heen verschillende dingen voor zichzelf te denken. Iets soortgelijks kan gezegd worden van Nietzsche, bijvoorbeeld.
Veel aspecten van de manier waarop wij naar de wereld kijken, ontstaan wanneer wij de dingen die in deze vier lezingen zijn beschreven, voor onze ziel houden. Het beste wat wij uit zulke dingen kunnen halen, is dat wij steeds dieper in de geestelijke structuur van de wereld kijken, en dat wij die ook met gevoel en gewaarwording bekijken. Als er maar één ding bereikt kon worden door zo’n cyclus van lezingen, dat zoveel mogelijk van uw zielen tegen zichzelf zeiden:
Ja, als men zich wil onderdompelen in de geestelijke wereld, dat wil zeggen in de wereld van de waarheid en niet in de wereld van de dwaling, dan moet men zich eens werkelijk op het pad begeven! Want op deze weg moet met veel rekening worden gehouden om tot de bronnen van de waarheid te komen.
En ook al lijkt het mij aanvankelijk alsof er hier of daar een tegenstrijdigheid opduikt, dat ik hier of daar dit of dat niet zou kunnen begrijpen, dan nog wil ik mijzelf voorhouden dat de wereld er niet is om begrepen te worden voor elke situatie van menselijk begrip, en dat ik liever een zoeker word dan een mens die zich altijd maar zo presenteert dat hij vraagt: Wat kan ik begrijpen? Wat kan ik niet begrijpen? Als men een zoeker wordt, als men zich serieus op het pad van het zoeken begeeft, dan leert men inzien dat men impulsen van de meest uiteenlopende kanten moet verzamelen om enig begrip van de wereld te krijgen. Dan leert men die manier van kijken naar de wereld, die wil zijn als, helemaal af: Begrijp ik dit? Begrijp ik dit niet? maar men blijft zoeken en zoeken en zoeken. De ergste vijanden van de waarheid zijn de gesloten wereldbeelden die streven naar afsluiting, die een paar gedachten willen uitsnijden en denken dat zij met een paar gedachten een wereldbouwwerk kunnen bouwen.
De wereld is oneindig, kwalitatief en kwantitatief. En het zal een zegen zijn als er individuele zielen worden gevonden die helder willen zien, juist met betrekking tot wat zich in onze tijd zo vreselijk voordoet in de vorm van een te grote eenzijdigheid die een geheel wil zijn. Ik zou het met een bloedend hart willen zeggen: Het grootste obstakel voor een besef van het feit hoe een voorbereidend werk van de denkactiviteit in de hersenen wordt beoefend, hoe de hersenen daardoor tot een spiegel worden gemaakt en het zieleleven een feit terugkaatst, waarvan de realisatie een oneindig licht zou kunnen werpen op vele andere fysiologische realisaties, is de huidige fysiologie, die gek is geworden en spreekt van twee soorten zenuwen, van de motorische en de gevoelige zenuwen. Ik heb deze kwestie reeds in enkele lezingen aangesneden. Om deze doctrine, die de fysiologie overal achtervolgt, naar voren te brengen, moest de fysiologie vooraf werkelijk alle verstand verliezen. Niettemin is het thans in de gehele wereld een aanvaarde leer, die alle ware kennis van de aard van het denken en de aard van de ziel in de weg staat. Het menselijk denken kan nooit gekend worden als de fysiologie zo’n hinderpaal vormt voor de kennis van het denken. Maar wij zijn zo ver gekomen dat een ongegronde fysiologie vandaag elk leerboek van de psychologie, van de studie van de ziel, opent en afhankelijk maakt van zichzelf. Op deze manier wordt de weg naar de kennis van de kosmische gedachte geblokkeerd.
Men leert pas herkennen wat de gedachte is in de kosmos, wanneer men zichzelf voelt in wat de gedachte is in de mens, in de waarheid van deze gedachte, die als gedachte niets anders te maken heeft met de hersenen dan dat zij zelf de meester is van deze hersenen. Maar wanneer men de gedachte in haar wezen heeft herkend, wanneer men zichzelf als menselijke gedachte heeft herkend, dan voelt men zich reeds met deze gedachte in het kosmische innerlijk, en onze kennis van de ware aard van de menselijke gedachte breidt zich ook uit tot de kennis van de ware aard van de kosmische gedachte. Als wij op de juiste wijze leren herkennen wat wij denken, dan leren wij ook herkennen hoe wij worden gedacht door de krachten van de kosmos. Ja, we krijgen zelfs de mogelijkheid om een glimp op te vangen van de logica van de hiërarchieën. De afzonderlijke onderdelen van de oordelen van de hiërarchieën, de concepten van de hiërarchieën, heb ik voor u opgeschreven. In de twaalf spirituele dierenriemtekens, in de zeven wereldbeschouwelijke stemmingen enzovoort liggen de begrippen van de hiërarchieën. En wat de mens is, zijn oordelen over de kosmos die uit deze concepten voortkomen. Zo voelen wij onszelf ingebed in de logica van de kosmos, dat wil zeggen, in reële termen, in de logica van de hiërarchieën van de kosmos, voelen wij onszelf als zielen ingebed in het kosmische denken, net zoals wij de gedachte die wij denken ingebed voelen in ons zielenleven.
Mediteer eens over het idee “Ik denk mijn gedachte” en “Ik ben een gedachte die gedacht wordt door de hiërarchieën van de kosmos”. Mijn eeuwigheid bestaat erin dat de gedachte van de hiërarchieën een eeuwigheid is. En als ik eenmaal uitgedacht ben door de ene categorie van de Hiërarchieën, dan word ik overgedragen zoals de gedachte van de mens wordt overgedragen van leraar op leerling van de ene categorie op de andere, zodat de laatste mij kan denken in mijn eeuwige, ware natuur. Dit is hoe ik me voel in de gedachtewereld van de kosmos.