Rudolf Steiner, GA 314 – Dornach 7 april 1920 – Gezondheidszorg als sociaal vraagstuk
Dat de sociale kwestie een van de zaken is die het heden het meest bezighoudt, wordt in de breedste kringen niet betwijfeld, en overal waar men slechts een beetje hart heeft voor datgene wat in het heden uit de ontwikkeling van de menselijke geschiedenis voortkomt, wat daar in impulsen voor de toekomst ligt die bedreigend zijn of waaraan gewerkt moet worden, wordt dit samengevat onder de naam van de sociale kwestie. Maar het moet gezegd worden dat de overweging, de behandeling van deze sociale kwestie in het heden lijdt onder het fundamentele kwaad dat zoveel van ons leven van kennis, ons morele leven en zelfs ons hele leven van beschaving teistert, namelijk het intellectualisme van onze tijd, van het feit dat de problemen ervan zo vaak alleen in het perspectief van een intellectualistische overweging worden geplaatst. Het is vanuit dit of dat oogpunt, meer naar rechts of naar links, dat er over de sociale kwestie wordt onderhandeld. Het intellectualisme van deze verhandelingen blijkt uit het feit dat ze gebaseerd zijn op bepaalde theorieën, in de veronderstelling dat dit of dat op een of andere manier moet gebeuren, dat dit of dat moet worden afgeschaft. Tegelijkertijd wordt overal weinig aandacht besteed aan de mens zelf. Men behandelt de mens alsof er iets algemeen “mens” is, alsof er iets is dat niet in een bepaalde relatie individueel gevormd is in elke mens. De aandacht gaat niet uit naar de eigenaardigheid en eigenaardigheid van de individuele mens. Daarom krijgt onze hele beschouwing van de sociale kwestie iets abstracts, iets dat vandaag de dag zo weinig overgaat in de sociale sensaties, in de houdingen die tussen de mens en de mens spelen. Het gebrek aan sociale aandacht is waarschijnlijk het duidelijkst wanneer men zijn aandacht richt op een bepaald gebied, op een gebied dat misschien geschikter is dan vele andere voor sociale aandacht, bijvoorbeeld op het gebied van hygiëne, aangezien hygiëne een publieke zaak is die niet de individuele persoon maar de gemeenschap aangaat.
Ook vandaag de dag ontbreekt het ons niet aan hygiënische instructies, verhandelingen en geschriften over de gezondheidszorg, zelfs niet als een publieke aangelegenheid. Maar men moet het vragen:
Deze instructies, deze overwegingen van hygiëne, hoe passen ze in het sociale leven? Het moet gezegd worden dat ze zo worden gepresenteerd dat individuele toespraken over goede gezondheidszorg worden gepubliceerd als resultaat van medische, fysiologische en medische wetenschap, en tot op zekere hoogte moet het vertrouwen dat men heeft in een onderwerp, in een onderwerp waarvan men niet in staat is om het te onderzoeken, de basis vormen voor de vaststelling van dergelijke regels. De breedste kringen, die zich zorgen maken omdat het om alle mensen gaat, kunnen, puur op basis van gezag, accepteren wat als het ware uit de studie- en onderzoekskamers, de onderzoekslaboratoria van de arts, in het publieke domein komt. Maar als we ervan overtuigd zijn dat de mensheid in de loop van de moderne geschiedenis, in de loop van de laatste vier eeuwen, een verlangen heeft ontwikkeld naar een democratische orde in alle zaken, dan gaat dat, ook al lijkt dit vandaag de dag voor velen grotesk, in tegen het zeer ondemocratische karakter van het zuivere geloof in gezag dat op het gebied van de hygiëne wordt geëist. Het ondemocratische karakter van dit geloof in gezag staat in contrast met het verlangen naar democratie, dat in het heden zijn hoogtepunt heeft bereikt, zij het vaak op zeer paradoxale wijze.
Ik weet heel goed dat de zin die ik zojuist heb uitgesproken door velen als paradoxaal wordt ervaren, omdat men eenvoudigweg niet de manier waarop iemand krijgt wat verband houdt met de gezondheidszorg samenstelt met de democratische eis dat publieke zaken die elke verantwoordelijke persoon aangaan ook worden beoordeeld door de gemeenschap van deze verantwoordelijke personen, hetzij rechtstreeks, hetzij via hun vertegenwoordigers. Natuurlijk, ja, het moet gezegd worden: Het is misschien niet mogelijk om op een volledig democratische manier te leven, zoiets als een hygiënische visie, hygiënische zorg voor het openbare leven, omdat het afhankelijk is van het oordeel van de persoon die kennis zoekt op een bepaald gebied. Maar aan de andere kant moet de vraag worden gesteld: moet het niet mogelijk zijn om te streven naar een grotere mate van democratisering dan onder de huidige omstandigheden mogelijk is op zo’n gebied, dat zo dicht, zo oneindig dicht bij elk individu en dus bij de menselijke gemeenschap ligt, als de openbare gezondheidszorg dat doet?
Er wordt ons vandaag zeker veel verteld over de manier waarop de mens in het leven moet worden ingedamd in termen van lucht en licht, in termen van voedsel, in termen van het lozen van afvalproducten die door de mens zelf of door zijn omgeving worden geproduceerd, enzovoorts, enzovoorts. Maar wat als regels over deze zaken in de mensheid wordt gegooid, is meestal niet te controleren voor de mensen op wie het moet worden toegepast.
Nu, ik wil niet verkeerd begrepen worden; ik wil niet verkeerd begrepen worden om te zeggen dat ik in deze lezing, die gewijd zal zijn aan het onderwerp “Hygiëne als een sociale kwestie”, een speciaal standpunt inneem voor iets. Ik wil niet verkeerd begrepen worden in de zin dat ik in deze toespraak, die eraan gewijd zal worden, een bepaald standpunt inneem over het onderwerp “hygiëne als een sociale kwestie”. Misschien staat u mij toe deze schijnbare afwezigheid van de rol in de inleiding toe te staan, ik wil geen partij kiezen voor het oude bijgeloof dat duivels en demonen als ziekten rondlopen en zich in en uit mensen bewegen, noch wil ik partij kiezen voor het moderne bijgeloof dat bacillen en bacteriën zich in en uit mensen bewegen en ziekten veroorzaken. Of we te maken hebben met een spiritistisch, spiritueel bijgeloof van vroeger, of we te maken hebben met een materialistisch bijgeloof, dat kan ons vandaag de dag minder zorgen baren. Maar ik wil graag iets aanstippen dat onze hele tijdsvorming doordringt, vooral in zoverre deze tijdsvorming afhankelijk is van de wetenschappelijke basisovertuigingen van onze tijd. Ook al verzekeren veel mensen ons vandaag de dag dat het materialisme, zoals het zich in het midden en het laatste derde deel van de 19e eeuw heeft ontwikkeld, geen wetenschappelijk fenomeen is. Hoewel veel mensen vandaag de dag beweren dat het materialisme, zoals het in het midden en laatste derde deel van de negentiende eeuw werd beweerd, overwonnen is, kan deze bewering niet gelden voor iemand die de aard van het materialisme en het tegenovergestelde ervan echt begrijpt, want dit materialisme is hooguit overwonnen voor sommige mensen die zien dat de wetenschappelijke feiten van vandaag ons niet langer toestaan om in grote lijnen te verklaren: alles wat bestaat is slechts een of ander mechanisch, fysisch of chemisch proces dat zich in het materiaal afspeelt. Het is niet genoeg dat sommige mensen, gedwongen door de macht van de feiten, tot deze conclusie zijn gekomen. Want in tegenstelling tot deze overtuiging is er het andere feit dat, ondanks deze overtuiging, degenen die het hebben en de anderen, vooral als het gaat om het uitleggen van iets concreets, om het vormen van een mening over iets concreets, de materialistische richting in te slaan in hun manier van denken. Er wordt ook gezegd dat atomen en moleculen onschadelijke rekenmunten zijn, waarvan men niets anders wil beweren dan dat het gedachtes zijn. Maar daarom is de observatie een atomistische, een moleculaire gebleven. We verklaren de verschijnselen van de wereld vanuit het gedrag en de onderlinge relatie van de atomen of de moleculaire processen, en het maakt niet uit of we ons voorstellen dat een gedachte, een gevoel of een ander proces alleen verbonden is met de materiële processen van de atomen en moleculen, maar waar het om gaat is de richting van de constitutie van onze hele ziel, de richting die onze geest aanneemt, als hij als basis voor zijn verklaringen alleen datgene neemt wat atomistisch gedacht is, wat uit het kleinste, het verzonnen kleinste voortkomt. Niet of men de overtuiging letterlijk of intellectueel heeft: er is iets anders dan atomaire effecten, materiële atomaire effecten; het is niet dat wat er toe doet, maar of men de mogelijkheid heeft om andere verklaringen van de wereld de leidraad van zijn geest te maken dan het afleiden van de verschijnselen uit het atomaire. Niet wat we geloven, maar hoe we uitleggen hoe we ons in de ziel gedragen, dat is waar het om gaat. En hier moet de overtuiging worden uitgesproken dat alleen echte, echte geesteswetenschap, antroposofisch georiënteerd, kan helpen om het kwaad te overwinnen dat op deze manier kan worden gekarakteriseerd, zoals ik zojuist heb gedaan.
Dat dit nu het geval kan zijn: ik wil het graag concreet bewijzen. Er kan nauwelijks iets verbijsterender zijn dan de verschillen, die tegenwoordig vaak worden geclaimd, tussen het menselijk lichaam en de menselijke ziel of de menselijke geest, tussen wat lichamelijke ziekten zijn en wat zogenaamde zielen of geestesziekten zijn. Het is juist het juiste onderscheid en de juiste samenhang van zulke feiten van het menselijk leven als het zieke lichaam of de schijnbaar zieke ziel die lijden aan de materialistisch-atomistische wijze van waarnemen in termen van inzicht. Want wat is de essentie van dat materialisme dat geleidelijk aan is ontstaan als het nieuwere wereldbeeld van veel mensen, en dat nog lang niet is overwonnen, maar nu bijna in de kinderschoenen staat? Wat is de essentie? De essentie is niet dat men kijkt naar de materiële processen, dat men kijkt naar wat er ook gebeurt in de materiële processen van het menselijk lichaam, en dat men devoot de wonderbaarlijke structuur en activiteit van het menselijk zenuwstelsel en andere menselijke organen, of het zenuwstelsel van dieren, of de organen van andere levende wezens bestudeert. Het is niet dat het bestuderen van deze dingen een materialist maakt, maar dat het bestuderen van materiële processen een materialist maakt, dat men in de steek gelaten wordt door de geest, dat men in de wereld van de materie kijkt en alleen materie en materiële processen ziet.
Maar dat is wat de geesteswetenschap moet beweren – ik kan dit punt vandaag de dag alleen maar samenvatten – dat overal waar materiële processen ons uitwendig aan de zintuigen verschijnen, die processen die de hedendaagse wetenschap alleen als waarneembaar en exact wil accepteren, dat overal deze materiële processen alleen de uiterlijke verschijning zijn, de uiterlijke openbaring van geestelijke krachten en machten die erachter zitten en er actief in zijn. Het is niet kenmerkend voor de geesteswetenschap dat men naar de mens kijkt en zegt: “Ah, daar heeft hij zijn lichaam; dit lichaam is een som van materiële processen, maar de mens kan er niet alleen in bestaan, hij heeft zijn onsterfelijke ziel onafhankelijk daarvan, en dat men nu allerlei abstracte theorieën begint te vormen, allerlei abstracte opvattingen op een nogal mystieke manier over deze onsterfelijke ziel die onafhankelijk is van het lichaam. Dit is helemaal niet kenmerkend voor een geestelijk wereldbeeld. Men kan zeker zeggen dat de mens naast zijn lichaam, dat uit materiële processen bestaat, ook een onsterfelijke ziel heeft, die na de dood in een of ander geestenrijk wordt ontvoerd. Men is dus geen geesteswetenschapper in de zin van de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap. Men is pas een geestelijk wetenschapper als men zich realiseert dat dit materiële lichaam met zijn materiële processen een wezen van de ziel is. Wanneer men in detail begrijpt hoe de ziel, die er was voor de geboorte of, laten we zeggen, voor de conceptie van de mens, werkt, hoe deze ziel wordt gevormd, hoe ze wordt geplastificeerd in de constructie, ja, in de onderbouwing van het menselijk lichaam, wanneer men werkelijk kan zien door de onmiddellijke eenheid van dit lichaam en de ziel overal, en wanneer men kan zien door hoe dit lichaam als zodanig wordt opgebruikt door de effectiviteit van de geestelijk-ziel in het lichaam, dit lichaam sterft gedeeltelijk in elke minuut, en zoals dan alleen in het moment van de dood, zou ik willen zeggen, het radicaal vormgeven van wat er gebeurt door de invloed van de ziel-geest op het lichaam in elk moment, wanneer men door dit levende samenspel, dit continue werk van de ziel in het lichaam ziet, wanneer men dit doorziet in het individuele beton, wanneer men probeert te zeggen De ziel is opgedeeld in zeer concrete processen, en zo gaat ze over in de processen van de lever, in de processen van de ademhaling, in het hart, in de hersenen, kortom, als men bij het beschrijven van de materie in de mens begrijpt hoe men de lichamelijke aspecten van de mens als resultaat van een geestelijk wezen kan weergeven, dan is men een geestelijk wetenschapper. De geesteswetenschap komt tot de werkelijke inschatting van de materie, juist omdat zij in het individuele concrete stoffelijke proces niet alleen ziet wat de wetenschap vandaag de dag ziet, wat het oog ziet, of wat dan door externe waarneming in abstracte termen als resultaat wordt vastgelegd, maar de geesteswetenschap is alleen maar geesteswetenschap, omdat zij overal laat zien, hoe de geest in de materie werkt, omdat zij met toewijding naar de stoffelijke werking van de geest kijkt. Dat is aan de ene kant waar het om gaat. Aan de andere kant is het belangrijk dat dit precies is wat ons weghoudt van alle abstracte, spraakmakende praatjes over een ziel die onafhankelijk is van de mens, maar waarover we alleen kunnen fantaseren voor zover het leven zich afspeelt tussen de geboorte en de dood. Want tussen geboorte en dood, met uitzondering van de slaap, is het spirituele en de ziel zo toegewijd aan de fysieke effecten dat het in hen leeft, door hen heen leeft, zichzelf in hen vertegenwoordigt. Men moet in staat zijn om het geestelijk-mentale buiten de menselijke levensloop om te bestuderen en de menselijke levensloop tussen geboorte en dood als gevolg van het geestelijk-mentale te accepteren. Dan kijkt men naar de echte concrete eenheid van de geestelijk-ziel met het lichamelijk-lichamelijke. Men streeft dan de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap na, omdat men dan het vooruitzicht heeft dat deze persoon, met al zijn individuele divisies, voor men zal staan als gevolg van de geestelijk-ziel alsook voor de kennis. De mystieke theosofische visie, die prachtige theorieën over allerlei lichaamsloze spiritualiteit naar voren brengt, kan de concrete wetenschappen van het leven niet dienen, het kan het leven helemaal niet dienen, het kan alleen de intellectualistische of spirituele lust dienen die zo snel mogelijk van het leven, het uiterlijke leven, af wil komen en dan, om innerlijke bevrediging te hebben, om zich te kunnen overgeven aan een innerlijke lust, allerlei fantasieën over het spirituele en het spirituele verweeft.
Hier in deze antroposofisch georiënteerde spirituele beweging is het een kwestie van serieus werken, van het cultiveren van een spirituele wetenschap die in staat is om natuurkunde, wiskunde, scheikunde, fysiologie, biologie en antropologie nieuw leven in te blazen. Het gaat er dus niet om aan de ene kant religieus of filosofisch te spreken, maar aan de andere kant serieus te werken, een spirituele wetenschap te cultiveren die in staat is de natuurkunde, de wiskunde, de scheikunde, de fysiologie, de biologie en de antropologie nieuw leven in te blazen: De mens draagt een onsterfelijke ziel in zich en doet dan antropologie, biologie, natuurkunde en scheikunde alsof hij alleen maar materiële processen voor zich heeft, maar het gaat er hier om op de details van het leven toe te passen wat hij kan winnen aan kennis van het ziels-geestelijke, aan het kijken naar de wonderbaarlijke structuur van het lichaam zelf. Men kan zeker zeggen, ook al klinkt het voor sommige mensen paradoxaal: sommige mensen willen goede mystici of goede theosofen zijn en willen allerlei dingen zeggen over hoe de mens bestaat uit een fysiek lichaam, een etherisch lichaam, een astraal lichaam, ikzelf enzovoort, maar ze hebben niet eens een idee van welke zielsuitdrukking dat is als je je neus snuift. Het is belangrijk om de materie niet als materie te zien, maar als de openbaring van de geest. Dan krijgt men ook een gezonde, inhoudelijke kijk op de geest. Maar dan krijgt men ook een spirituele wetenschap, die vruchtbaar kan zijn voor de wetenschappen van het leven.
Maar hiermee wordt ook iets anders bereikt. Het is bereikt dat men weer kan overwinnen wat in de afgelopen tijd, juist door de materialistische ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis, heeft geleid tot specialisatie. Ik wil echt geen enkele Philippika tegen specialisatie houden, want ik ken de rechtvaardiging ervan heel goed. Ik weet dat bepaalde zaken vandaag de dag uit de specialisatie moeten worden gedreven, simpelweg omdat ze een gespecialiseerde techniek vereisen. Maar het is een kwestie van het feit dat niemand die zich vastklampt aan de materiële wereld als hij een specialist wordt, een wereldbeeld kan krijgen dat in het leven kan worden toegepast. Want materiële processen zijn een oneindig veld. Ze zijn een oneindig veld buiten de natuur, ze zijn een oneindig veld in de mens. Als men alleen het menselijk zenuwstelsel bestudeert volgens alles wat er tot nu toe beschikbaar is, kan men er een lange tijd mee doorbrengen, minstens zoveel tijd als specialisten meestal willen besteden aan hun gespecialiseerde studies. Maar als wat er in het zenuwstelsel gebeurt alleen is wat de materiële processen zijn, wat tot uitdrukking komt in de abstracte begrippen die vandaag de dag het onderwerp van de wetenschap zijn, dan zal niets je leiden naar iets universeels dat de basis van een wereldbeeld kan worden. Op het moment dat je begint te kijken naar het menselijk zenuwstelsel vanuit een geestelijk-wetenschappelijk oogpunt, laten we zeggen, het menselijk zenuwstelsel, kun je helemaal niet kijken naar dit zenuwstelsel zonder datgene wat je er als geest effectief in vindt, dat dit je onmiddellijk leidt naar datgene wat nu het spiersysteem is, naar datgene wat nu het spiersysteem is, naar datgene wat het spiersysteem is, Waar het bottenstelsel op gebaseerd is, waar het zintuiglijk systeem op gebaseerd is als spiritueel-emotioneel, want het spirituele is niet iets dat verdeeld is in afzonderlijke delen zoals het materiële, maar het spirituele is iets wat in het minst wordt gekenmerkt door dat, wat zich verspreidt als een ledemaatvorm, zoals een organisme. En zoals ik niet naar een mens kan kijken door alleen maar naar zijn vijf vingers te kijken en hem anders te verdoezelen, zo kan ik ook niet naar een detail kijken vanuit het oogpunt van de spirituele wetenschap, zonder dat wat ik in dit detail als spiritueel-ziel waarneem, mij naar een heelheid leidt. Als ik dan tot zo’n heelheid wordt geleid, dan ben ik misschien alleen maar een specialist in hersen- of zenuwonderzoek, maar dan kan ik een totaalbeeld van de mens krijgen door naar dit ene lid van het menselijk organisme te kijken. Dan word ik in de positie gebracht om nu echt iets universeels voor een wereldbeeld te krijgen, en dan is het eigenaardige dat ik dan ook kan beginnen te spreken over iets van de mens, dat begrepen kan worden door alle mensen die een gezond verstand en een gezonde geest hebben. Dat is het grote verschil tussen hoe de geesteswetenschap over de mens kan spreken en hoe de gespecialiseerde materialistische wetenschap over de mens moet spreken. U ziet, laten we het eenvoudige voorbeeld nemen van hoe gespecialiseerde materialistische wetenschap voor u beschikbaar is in een van de handboeken die vandaag de dag in gebruik zijn. Als je een gewoon persoon bent die niet veel geleerd heeft over het zenuwstelsel, heb je een handleiding over het zenuwstelsel:
Wel, je zal waarschijnlijk snel weer stoppen met lezen, of je zal in ieder geval niet veel winnen, wat je een basis kan geven om de mens als een echt mens te zien in zijn waarde, in zijn waardigheid. Maar als je luistert naar wat er gezegd kan worden uit het fonds van de geesteswetenschap over het menselijk zenuwstelsel, dan wordt overal zo’n discussie gevolgd door datgene wat leidt tot de hele persoon, die zo’n verlichting geeft over de hele persoon dat er in het idee dat bij je opkomt iets van waarde, aard en waardigheid zit van de persoon met wie je te maken hebt. En er is niets waar dit meer geldig is dan wanneer we niet alleen kijken naar de gezonde man in relatie tot een van zijn ledematen, maar het is vooral geldig wanneer we kijken naar de zieke man, deze zieke man met zijn zoveel afwijkingen van het zogenaamde normale, vooral wanneer we in staat zijn om te kijken naar de hele man, wanneer hij onder de invloed is van deze of gene ziekte. Datgene wat de natuur voor de ziel in de zieke persoon plaatst, dat geschikt is om ons diep in de wereldverbindingen te leiden, om ons te leiden naar hoe deze persoon georganiseerd is, en hoe door zijn organisatie de atmosferische, zelfs buitenaardse invloeden een effect kunnen hebben op deze persoon, hoe deze menselijke organisatie verbonden is met deze of die stoffen van de natuur, die dan een remedie blijken te zijn en ga zo maar door. We worden daar in brede verbanden geleid, en men kan zeggen: Als men wat op deze manier over de gezonde persoon te herkennen is aanvult met wat door de zieke persoon herkend kan worden, dan komt er een diepgaand inzicht in de hele verbinding en de diepere zin van het leven door. Maar alles wat op deze manier in je hoofd opkomt is de basis voor een kennis van de mens, is de basis voor iets dat vervolgens kan worden uitgedrukt in vormen die tot alle mensen kunnen worden gesproken. Natuurlijk zijn we vandaag de dag nog niet zo ver, want de geesteswetenschap in de zin dat ze hier bedoeld is, kan maar kort werken. Daarom kunnen de lezingen die hier worden gehouden, zoals Dr. ßoos zojuist in zijn inleidende opmerkingen zei, vaak slechts als een begin worden gezien. Maar het is de neiging van deze spirituele wetenschap om uit te werken wat er in de individuele wetenschappen aanwezig is op zo’n manier dat wat ieder mens zou moeten weten over de mens werkelijk onder de aandacht van ieder mens kan worden gebracht.
En denk nu eens na of het alleen de geesteswetenschap is die zo’n transformerende invloed heeft op de wetenschap, en of deze geesteswetenschap er dan in slaagt om vormen van kennis voor gezonde en zieke mensen te ontwikkelen die toegankelijk kunnen worden gemaakt voor het algemene menselijke bewustzijn, of ze erin slaagt om te laten zien hoe verschillend mensen van elkaar zijn in het sociale leven, hoe anders de individuele mens tegenover de andere mens staat dan vandaag de dag, wanneer de ene persoon aan de andere voorbijgaat en geen begrip heeft voor de bijzondere individualiteit van die andere! De sociale kwestie wordt pas dan uit haar intellectualisnius gehaald als ze uit haar expertise op de meest uiteenlopende gebieden van het leven wordt gehaald, als ze gebaseerd is op de concrete ervaringen van het leven. Dit is vooral duidelijk op het gebied van de gezondheidszorg. Want denk aan het sociale effect van het bij de mens brengen van een begrip van wat gezond is in een andere mens, wat ziek is in een andere mens; denk aan wat het betekent:
door de hele mensheid, wordt de zorg voor de gezondheid hand in hand genomen met begrip. Natuurlijk proberen we geen wetenschappelijk of medisch dilettantisme te cultiveren – dat moet waar zijn – maar stellen we ons voor dat sympathie voor de gezonde en de zieke simpelweg wordt gewekt in onze medemensen, niet alleen gevoel, maar begrip, begrip dat voortkomt uit een visie op de mens. Denk aan het sociale effect van zoiets en je zult het jezelf moeten vertellen: U zult zien dat sociale hervorming, sociale wederopbouw moet komen van de kennis van de afzonderlijke gebieden, niet van algemene theorieën, of het nu marxistische of oppenheiner theorieën zijn, of theorieën van de een of andere soort, die verder kijken dan de mens en de wereld willen vormgeven vanuit abstracte concepten. Redding kan hier niet uit voortkomen, maar uit de toegewijde erkenning van de afzonderlijke gebieden. En gezondheidszorg, hygiëne, is zo’n bijzonder gebied, want het brengt ons, zou ik willen zeggen, het dichtst bij alles wat onze medemens heeft in vreugde door zijn gezonde, normale manier van leven, of in pijn en lijden, in beperkingen door datgene wat min of meer ziek in hem rust.
Dit is iets wat ons onmiddellijk wijst op de bijzondere sociale manier waarop de geesteswetenschap het kan creëren op hygiënisch gebied. Want als de verpleegster van de wetenschap van de mensheid, de kennis van de gezonde en de zieke, zelfs degene die zich nu als arts specialiseert, met dergelijke kennis in de menselijke samenleving wordt gebracht, dan zal hij in staat zijn om verlichting te scheppen binnen deze menselijke samenleving, want hij zal begrip vinden. En niet alleen zal de relatie van de dokter tot de maatschap zo blijken te zijn dat, als je niet precies zijn vriend of familielid bent, je langs zijn huis gaat en hem laat halen als iets je pijn doet of als je je been hebt gebroken, maar een relatie tot de dokter zal zo blijken te zijn, dat de arts de constante leraar en instructeur is van de profylactische gezondheidszorg, dat er inderdaad een constante interventie van de arts is, niet alleen om de persoon te genezen die zo ziek is dat hij het opmerkt, maar om de mensen zo gezond mogelijk te houden. Er zal een levendig maatschappelijk werk plaatsvinden tussen de dokter en de rest van de mensheid. Maar dan zal de gezondheid van zo’n kennis uitstralen naar de geneeskunde zelf. Want juist omdat het materialisme zich heeft uitgebreid tot buiten de medische kijk op het leven, zijn we echt op vreemde opvattingen gestuit.
Aan de ene kant hebben we de lichamelijke ziekten. Ze worden bestudeerd door het vinden van de degeneratie van de organen of andere fysiek waarneembare of fysiek ingebeelde processen die verondersteld worden in de huid van het menselijk lichaam te zitten, en de aandacht wordt gevestigd op het feit dat men de schade die men daar aantreft kan herstellen. In deze richting is er nu een materialistisch denken over het lichaam van de mens in zijn normale en abnormale staat. Daarnaast verschijnen de zogenaamde zielen of geestesziekten. Deze zielen of geestesziekten worden aan de ene kant materialistisch beschouwd als louter hersenziekten of ziekten van het zenuwstelsel, en aan de andere kant hebben ze de basis voor hen gezocht in de andere orgaansystemen van de mens. Maar omdat zij geen enkel begrip ontwikkelden voor de manier waarop de geest en de ziel in het menselijk lichaam werken, konden zij geen inzicht krijgen in de relatie van geestesziekte, de zogenaamde geestesziekte, tot wat de mens anders is. En dus wil ik zeggen dat geestesziekten aan de ene kant, zelfs vandaag de dag, worden bedekt door een vreemde hermafrodiete wetenschap, door de psychoanalyse, die materialistisch denkt maar het materialistische helemaal niet begrijpt, ze zijn er, deze geestes- en geestesziekten, zonder ze op een redelijke manier te kunnen samenbrengen met wat er werkelijk in het menselijk organisme aan de hand is. De geesteswetenschap kan nu laten zien, en ik heb er de aandacht op gevestigd, dat wat ik hier zeg niet alleen een programma is, maar dat het tot in detail wordt gevolgd, vooral bij de gelegenheden die nu ontstaan zijn in de loop van een cursus voor artsen die hier in de afgelopen weken is gehouden. De geesteswetenschap kan inderdaad in detail laten zien hoe alles wat een zogenaamde geestelijke en spirituele ziekte is, gebaseerd is op orgaandisfunctie, op orgaandegeneratie, orgaanuitbreiding, orgaanverkleining in het menselijk organisme. Ergens in het hart, in de lever, in de longen, ergens is er iets mis als op hetzelfde moment of later datgene wat een zogenaamde geestesziekte is, zich voordoet. Een geesteswetenschap die doordringt om de geest in het normale hart te herkennen in zijn werkzaamheid, zo’n geesteswetenschap is ook in staat en hoeft zich er niet voor te schamen, om te zoeken naar een oorzaak voor de zogenaamde zieke geest of ziel in de degeneratie van het hart, in de gebreken van het hart.
De belangrijkste fout van het materialisme is niet dat het de geest ontkent. Religie zou er dan voor kunnen zorgen dat de geest nog steeds wordt herkend. De belangrijkste fout van het materialisme is dat het de materie niet herkent, omdat het alleen de buitenkant waarneemt. Dat is precies de tekortkoming van het materialisme, dat het geen inzicht krijgt in de materie, bijvoorbeeld in de loutere psychoanalytische behandeling, in de loutere waarneming van iets dat in de ziel is gebeurd, en dat het een eiland van de ziel noemt, dat wil zeggen een abstractie, terwijl men moet volgen, zoals bepaalde indrukken van de ziel, die een persoon op dit of dat moment van zijn leven ontvangt en die normaal gesproken gebonden zijn aan het normale organisme, slaan op een defect orgaan in plaats van, bijvoorbeeld, een gezonde lever slaat op een ziek orgaan, wat zich misschien op een heel ander moment manifesteert dan dat waarop het defect organisch merkbaar is.
De geesteswetenschap hoeft dit niet te schuwen, want de zogenaamde geestes- of zielsziekte is altijd verbonden met iets in het menselijk lichaam. De geesteswetenschap moet er heel strikt op wijzen dat er hooguit een eenzijdige diagnose is, als je alleen maar de ziel, het zielencomplex, de afwijkingen van de ziel van het zogenaamde normale zielenleven bestudeert. Daarom kan psychoanalyse nooit iets anders zijn dan een diagnose, kan nooit leiden tot echte therapie op dit gebied. Om deze reden, omdat de therapie moet beginnen met de fysieke genezing van geestesziekten, moet men de vertakkingen van het geestelijke tot aan de afzonderlijke delen kennen als men wil weten waar men het in het materiële lichaam moet plaatsen, dat echter grondig gespiritualiseerd is, waar men het moet plaatsen om datgene te genezen wat alleen maar symptomatisch is in abnormale mentale condities. Dit is precies wat de geesteswetenschap het sterkst moet benadrukken, dat de zogenaamde geestelijke en geestelijke ziekten tot in de organologie van de mens moeten worden getraceerd. Maar men kan alleen in de abnormale organologie van de mens kijken als men de geest kan traceren tot in de kleinste delen van de materie.
En omgekeerd, dat wat levensfenomenen lijkt te zijn die alleen effect hebben op de ziel of in de ziel, laten we zeggen dat wat zich voordoet in de temperamenten en in de activiteit van de temperamenten van de mens, dat wat zich voordoet in de hele manier waarop de mens als een klein kind speelt, hoe hij loopt, wat hij doet, dat alles wat vandaag de dag alleen in termen van de ziel wordt begrepen ook zijn lichamelijke kant heeft. En een misvatting over sommige dingen in de opvoeding van het kind kan later in een heel gewone lichamelijke vorm van ziekte ontstaan. Ja, in bepaalde gevallen wordt men ertoe gebracht om, wanneer men geestesziekten voor zich heeft, naar het fysieke te kijken om te onderzoeken wat belangrijk is, en in het geval van lichamelijke ziekten naar het spirituele te kijken en te onderzoeken wat belangrijk is. Want dat is de essentie van de geesteswetenschap, dat zij niet in abstracties spreekt van een nevelig geestelijk wezen, zoals de mystici dat doen, maar dat zij de geest in zijn materiële uitwerking nastreeft, zodat zij het materiële nergens op zo’n manier begrijpt, zoals het door de hedendaagse uitwendige wetenschap wordt begrepen, maar overal in de contemplatie van het stoffelijke doordringt tot de geest, en zo ook kan constateren dat waar een abnormaal zielenleven zich moet uiten door het feit dat een abnormaal lichamelijk leven, ook al is het misschien van buitenaf verborgen, aanwezig is. In de breedste kringen van vandaag hebben mensen volkomen verkeerde ideeën over de serieus bedoelde antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap, misschien wel soms terecht, als we diegenen horen spreken die niet echt willen ingaan op waar het echt om gaat, die alleen maar praten over abstracte theorieën: de mens bestaat uit dit en dat, en er zijn herhaalde aardse levens en zo verder. Deze dingen zijn natuurlijk het belangrijkst en erg mooi. Maar als het gaat om het werken in deze geestelijk-wetenschappelijke beweging, dan is het een kwestie van het ingaan op de afzonderlijke hoofdstukken, op de afzonderlijke gebieden van dit leven. En dat leidt in de breedste zin van het woord tot een sociaal-maatschappelijk samenzijn van mensen. Want als men ziet hoe de ziel die ziek lijkt, haar impulsen in het organisme uitstraalt, als men deze verbinding tussen het organisme en de ziel die ziek lijkt, kan voelen, als men met begrip kan voelen, als men anderzijds weet hoe de levensinstellingen ook invloed hebben op de lichamelijke gezondheid van de mens, hoe het geestelijke, dat in sociale instellingen blijkbaar alleen uitwendig bestaat, invloed heeft op de lichamelijke gezondheid van de mens, als men dit over het hoofd ziet, dan is men in de menselijke samenleving op een heel andere manier. Hierdoor begint men een correct begrip van de mens te krijgen en behandelt men de ander op een heel andere manier. Men streeft zijn karakter heel anders na. Men weet dat bepaalde kwaliteiten met dit of dat verbonden zijn, men weet hoe men zich ten opzichte van deze kwaliteiten moet gedragen, men weet, vooral als men er taken aan verbonden heeft, hoe men het temperament van mensen op de juiste manier in het menselijk partnerschap kan inbrengen en vooral hoe men ze op de juiste manier kan ontwikkelen. Een maatschappelijk veld zal intensief moeten worden beïnvloed, vooral in hygiënisch opzicht, door een verworven kennis van de menselijke natuur, dat is het terrein van het onderwijs, het terrein van het onderwijs. Het is onmogelijk om te weten wat het betekent om met gebogen rug op school te zitten, zodat hun ademhaling voortdurend in de war is, of kinderen worden niet aangemoedigd om luid en duidelijk, vocaal en medeplichtig te spreken. Het hele latere leven hangt in wezen af van de vraag of het kind op school op de juiste manier ademt en of het wordt aangemoedigd om luid en duidelijk te spreken.
Ik geef alleen maar voorbeelden, want op andere gebieden zou een soortgelijke aanpak kunnen worden toegepast, de specialisatie van de totale hygiëne in het schoolsysteem is evident, en juist daarin is de hele maatschappelijke betekenis van hygiëne evident, maar het is ook evident hoe het leven vereist dat we ons niet verder specialiseren, maar dat we datgene wat gespecialiseerd is, samenbrengen om een totaalbeeld te vormen. We hebben niet alleen datgene nodig wat de leraar in staat stelt te weten dat een kind volgens bepaalde pedagogische normen op een of andere manier moet worden opgevoed, maar we hebben ook datgene nodig wat de leraar in staat stelt een oordeel te hebben over wat het betekent wanneer hij het kind dit of die zin duidelijk laat uitspreken, of wanneer hij het kind, nadat hij een halve zin heeft gezegd, opnieuw laat ademen enzovoort, en er niet voor zorgt dat de lucht wordt opgebruikt terwijl de zin wordt uitgesproken. Zeker, ook daar zijn veel richtlijnen en regels voor. Maar de juiste erkenning en toepassing van deze dingen komt pas in ons hart op als we de volledige betekenis ervan voor het menselijk leven en de sociale gezondheid waarderen. Want pas dan wordt de zaak een sociale impuls.
Het waren deze overwegingen die aan de basis lagen van mijn onderwijs aan de vrijeschool in Stuttgart toen ik de leraren daar voor het eerst de pedagogisch-didactische handelswijze leerde, deze overweging dat men leraren nodig heeft die kunnen werken vanuit de hele diepte van een wereldbeeld dat de mens begrijpt voor de opvoeding en het onderwijs van de kinderen. Datgene wat in de zinnen is gezet die zijn uitgesproken als pedagogisch-didactische kunst, dit alles streeft ernaar om van de kinderen die worden opgevoed en onderwezen mensen te maken die later, door als kind te worden aangemoedigd om de functies van het leven op de juiste manier uit te voeren, dat de longen en de lever en het hart en de maag in orde zijn, omdat de ziel er op de juiste manier aan heeft gewerkt. Nooit zal dit wereldbeeld het oude woord op een materialistische manier interpreteren: In een gezond lichaam leeft een gezonde ziel. Materialistisch geïnterpreteerd betekent dit dat als je een gezond lichaam hebt, als je het gezond hebt gemaakt met allerlei fysieke middelen, dan wordt het vanzelf de drager van een gezonde ziel. Dat is onzin. Het heeft zin: een gezonde ziel leeft alleen in een gezond lichaam als men op de volgende manier te werk gaat, ik bedoel, als men tegen zichzelf zegt: ik heb een gezond lichaam voor me, wat me laat zien dat het het heeft opgebouwd, dat het het plastisch heeft gevormd, dat het de kracht van een gezonde ziel gezond heeft gemaakt. Ik herken aan dit lichaam dat er een autonome gezonde ziel in heeft gewerkt. Dat is de betekenis van het gezegde. Maar alleen zo kan dit gezegde ook de basis vormen voor een gezonde hygiëne.
Met andere woorden: We hebben geen behoefte aan leraren die alleen maar werken vanuit een abstracte pedagogische wetenschap, noch aan een schoolarts die om de twee weken naar school gaat als het moeilijk wordt, en die niet weet hoe hij iets slims moet doen, nee, we hebben behoefte aan een levende verbinding tussen de medische wetenschap en de kunst van het onderwijs. We hebben een pedagogische kunst nodig die kinderen op een hygiënisch correcte manier opvoedt en onderwijst in al haar maatregelen. Dat is wat hygiëne tot een sociale kwestie maakt, want de sociale kwestie is in wezen een onderwijskwestie, en de onderwijskwestie is in wezen een medische kwestie, maar alleen een kwestie van die geneeskunde die door de geesteswetenschappen wordt geïnsemineerd, een hygiëne die door de geesteswetenschappen wordt geïnsemineerd.
Deze zaken wijzen dan op iets dat uiterst belangrijk is, vooral met betrekking tot het onderwerp “hygiëne als een sociale kwestie”. Want als de geesteswetenschap gecultiveerd wordt, en als de geesteswetenschap iets concreets is voor de mens, dan weet hij dat in wat hij in de geesteswetenschap ontvangt iets schuilt dat verschilt van wat hij in het louter intellectualisme ontvangt, en ook de natuurwetenschap van het heden is louter intellectualisme, wat hij in het louter intellectualisme ontvangt of in de louter intellectueel geschoolde natuurwetenschap of in de louter intellectueel geschoolde geschiedenis van vandaag of in de rechtspraak. Alle wetenschappen zijn tegenwoordig intellectualistisch; als zij beweren ervaringswetenschappen te zijn, dan is dit alleen gebaseerd op hun intellectuele interpretatie van de resultaten van de ervaring die door de zintuigen wordt waargenomen. Van deze intellectueel verruimde wetenschappelijke of andere resultaten is wat er in de geesteswetenschappen wordt gegeven heel anders. Want het zou zelfs triest zijn als datgene wat leeft in onze intellectualistische cultuur niet slechts een beeld zou zijn, maar een echte kracht die een diepere uitwerking heeft op de mens. Want alle intellectualisme blijft alleen aan de oppervlakte van de mens. Deze zin is vrij uitgebreid bedoeld. Degene die de geestelijke wetenschap alleen op een intellectualistische manier doet, dat wil zeggen, die alleen maar aantekeningen maakt:
Er is een fysiek lichaam, een etherisch lichaam, een astraal lichaam, een ego, een herhaald aardse leven, karma enzovoort, en dit is opgeschreven zoals het is opgeschreven in de natuurwetenschap of in de hedendaagse sociale wetenschap. Het wezenlijke van de geesteswetenschap is dat ze op een andere manier moet worden gedacht, op een andere manier moet worden gevoeld, op een heel andere manier moet worden ervaren dan de intellectualistische geesteswetenschap. Daarom is de geesteswetenschap iets dat op zichzelf een levende relatie met gezonde en zieke mensen krijgt, maar op een iets andere manier dan waar men vaak van droomt. De mensen zullen zichzelf toch genoeg overtuigd hebben hoe machteloos we zijn met wat we beginnen met de puur intellectualistische cultuur ten opzichte van de zogenaamde geesteszieke persoon, zij het als een vermaning of als overreding. De geesteszieke man beweert dat er stemmen tot hem spreken; u vertelt hem wat u uit uw verstandelijke redenering te weten komt: tevergeefs, want hij kent allerlei bezwaren tegen u, en ga zo maar door. Dit alleen al zou kunnen aangeven hoe je niet te maken hebt met een ziekte van het bewuste zielenleven of zelfs van het onderbewuste zielenleven, maar met een ziekte van het organisme.
De geesteswetenschap leert ons inzien dat het niet zozeer gaat om een zogenaamde spirituele manier, waardoor we onze toevlucht kunnen nemen tot hypnose en suggestie en ons kunnen ontdoen van de zogenaamde geestelijke of zielsziekten, maar dat we ons moeten ontdoen van de zogenaamde fysieke manier, dat wil zeggen door orgaangenezingen, waarvoor we een spirituele kennis van de mens nodig hebben. De geesteserkenning weet dat zij niet echt moet ingrijpen op het gebied van de zogenaamde geestesziekten met louter mentale of spirituele procedures, want geestesziekte bestaat uit het feit dat het geestelijk lid van de mens naar buiten wordt geduwd, omdat het meestal alleen in de slaap is, en daarin zwak is, maar dat het orgaan moet worden genezen, zodat het de ziel en de geest op een gezonde manier weer terugneemt. Aan de andere kant komt datgene wat niet uit het verstand, uit het hoofd, maar uit de hele mens als geestelijk-wetenschappelijk resultaat naar voren komt, wanneer het als verbeelding, inspiratie, intuïtie verschijnt en wanneer het door de mens wordt opgenomen, ingrijpt in zijn hele organisme. Het grijpt echt in in de fysieke organisatie van de mens op een gezonde manier, dat is wat de geesteswetenschap werkelijk is.
Aan de andere kant is er geen bewijs dat sommige dromers zich ziek voelen binnen de spirituele wetenschap, of het tegenovergestelde laten zien van wat ik zojuist heb gezegd. Er zijn net zo veel mensen die geen spirituele wetenschappers zijn, maar intellectueel gezien wel de resultaten van de spirituele wetenschap kennen. Maar het werkelijk verspreiden van de spirituele wetenschap in haar inhoud is zelf een sociale hygiëne, want het beïnvloedt de hele persoon, en normaliseert op zijn beurt zijn organisatie als het dreigt te ontwikkelen dit of die neiging om af te wijken in het abnormale na dromen of aan de andere kant. Dit is het grote verschil tussen wat er in de geesteswetenschappen wordt gegeven en wat er in de intellectuele wetenschappen wordt gegeven, dat de concepten die op het gebied van het intellectualisme ontstaan veel te zwak zijn, omdat ze slechts picturaal zijn, om in te grijpen in de mens om een gezond effect op hem te hebben. De concepten van de geesteswetenschappen daarentegen zijn zodanig dat ze uit de hele mensheid worden gehaald. Het is waar dat niet alleen de hersenen, maar ook de longen, de lever, het hart, en de hele mens, heeft deelgenomen aan de vorming van de geestelijk-wetenschappelijke concepten, en het kleeft aan hen, als ik dat mag zeggen, in een plastische vorm, wat ze hebben van de kracht van de hele mens. En als men er in doordringt, als men ze met gezond verstand herkenbaar accepteert, dan hebben ze op hun beurt een hygiënisch effect op de hele persoon. Dit is wat, uitgaande van de spirituele wetenschap, richting kan geven aan het hygiënische als een sociale aangelegenheid.
Maar op vele andere manieren kan ik alleen maar voorbeelden geven, de geesteswetenschap zal ingrijpen in het hele gezondheidsleven van de mensheid, als deze geesteswetenschap echt voet aan de grond krijgt onder de mensheid in zijn volle ernst.
Ik wil slechts op één ding wijzen. Een van de hoofdstukken die steeds opnieuw bestudeerd moet worden door de geesteswetenschap is de relatie van de wakkere mens tot de slapende mens, het enorme verschil dat er bestaat tussen de menselijke organisatie in het waken en het slapen. Hoe geest en ziel zich in het ontwaken gedragen als ze in de fysieke en spirituele wereld en in de ziel van de mens doordringen, hoe ze zich gedragen als ze tijdelijk van elkaar gescheiden zijn als in de slaap, dat wordt zorgvuldig bestudeerd, juist door de geesteswetenschap.
Nu kan ik alleen nog maar, bij wijze van verwijzing, een bepaalde zin zeggen, die echter een vrij zeker resultaat is van de geesteswetenschappen. We zien in het leven zogenaamde epidemische ziekten opduiken, ziekten die hele volksmassa’s treffen en dus tegelijkertijd een sociale aangelegenheid zijn. De gewone materialistische wetenschap bestudeert ze op het menselijk fysisch organisme. Het weet niets van het immense belang van het abnormale gedrag van de mens om te ontwaken en te slapen, vooral voor epidemieën en voor de aanleg voor epidemische ziekten. Wat in het menselijk organisme tijdens de slaap gebeurt, is iets wat, wanneer het bijvoorbeeld in overvloed gebeurt, in hoge mate voorbestemd is voor zogenaamde epidemische ziekten. Mensen die door te lang te slapen processen in het menselijk organisme voorbereiden die er niet zouden moeten zijn omdat de slaap het wakkere leven niet zo lang mag onderbreken, zijn op een heel andere manier vatbaar voor epidemische ziekten, en ze plaatsen zich ook op een heel andere manier in epidemieën.
Nu kun je zelf zien wat het betekent om mensen te informeren over de juiste verdeling van slaap en waken. Dat kan niet volgens de regels. In het beste geval kun je mensen vertellen dat ze hun kinderen niet naar school moeten sturen als ze roodvonk hebben, je kunt geen lezingen geven als de griep er is: dat is waar mensen pareren, want vandaag de dag neigen mensen naar “vrijheid”, ik bedoel, het “gevoel van autoriteit” is niet meer zo groot als vroeger; dat is waar mensen pareren. Ik zeg niet dat het niet juist is om te pareren, ik zeg niets tegen wat er op deze manier gebeurt, maar je kunt mensen onmogelijk op dezelfde manier dicteren: Je moet zeven uur slapen. Maar dat is belangrijker dan de andere regels, dat mensen die zeven uur moeten slapen, degenen die niet veel minder hoeven te slapen, enzovoort. Maar zulke dingen, die zo nauw verbonden zijn met de meest persoonlijke aspecten van het menselijk leven, hebben een groot sociaal effect. Het hangt echt af van het meest intieme in een persoon, hoe de sociale effecten zich voordoen, of een groter of kleiner aantal zich aan dit of dat beroep onttrekt, wat al dan niet een heel ander effect kan hebben op een heel andere plaats. Hygiëne heeft inderdaad een enorme impact op het sociale leven. Ongeacht wat men denkt over infectie of niet-infectie, bij epidemieën grijpt dit element in het sociale leven in. Je kunt er niet werken door externe regelgeving, je kunt er alleen werken als je in het menselijk partnerschap een lekenpubliek binnenbrengt dat wordt geconfronteerd met de arts die werkt in het begrip van de mensheid en die een verhelderend effect heeft voor profylaxe, daar waar een levendige samenwerking voor het behoud van de gezondheid tussen de deskundige en de leek die de menselijke natuur begrijpt, kan plaatsvinden.
Als we naar al deze dingen kijken, dan zeggen we tegen onszelf: Hier hebben we een kant van de hygiëne beschreven als een sociale kwestie, die in de meest vooraanstaande zin afhankelijk is van het hebben van een vrij geestelijk leven, dat we daadwerkelijk een geestelijk leven hebben, waarbij binnen de geestelijke sfeer degenen die betrokken zijn bij de zorg voor het geestelijk leven, ook voor zover het zich uitstrekt tot de afzonderlijke praktische gebieden, zoals de hygiëne, volledig onafhankelijk zijn van al het andere dat niet de zuivere kennis heeft die niet de zorg voor het geestelijk leven zelf heeft. Wat het individu voor het welzijn van zijn medemensen kan bereiken, moet van zijn capaciteiten alleen komen; er mogen geen staatsnormen over bestaan, noch mag er enige afhankelijkheid van economische machten zijn; het moet in de persoonlijke sfeer van afhankelijkheid van het individu worden geplaatst, en moet verder worden geplaatst in het begrijpelijke vertrouwen dat anderen die de toepassing van zijn capaciteiten nodig hebben, kunnen stellen in de bekwame mens. Hier hebben we een geestelijk leven nodig dat onafhankelijk is van alle autoriteit, van de staat en van de economie, en dat in staat is om deskundig te handelen, puur vanuit de geestelijke krachten zelf. Juist als je nadenkt over wat hygiëne werkelijk kan maken tot iets dat nauw verbonden is met een kritische kennis van de menselijke natuur en met een kritisch sociaal gedrag, dan zul je je realiseren dat, als zelfs abstracte theorieën iets zeggen tegen de onafhankelijke positie van het geestelijk leven, dan zal de individuele tak, zoals hygiëne, op een deskundige manier worden behandeld, dat het juist het individuele concrete veld is dat het vereist, en wat betreft hygiëne, Ook voor andere gebieden zou kunnen worden aangetoond, dat de geest in het bestuur moet worden opgenomen door degenen die bij de zorg voor de geest zijn betrokken, dat niet alleen deskundigen die deskundig zijn op het gebied van de bedieningen, maar dat degenen die effectief zijn in het geestelijk leven ook de beheerders van dit geestelijk leven en de enige beheerders van dit geestelijk leven moeten zijn. Als er dan een hygiëne is die echt bestaat als sociale instelling op basis van sociaal inzicht uit het vrije spirituele leven, dan zal het mogelijk zijn om op een heel andere manier economisch te werken voor deze hygiëne, en vooral in een zelfstandig economisch leven, in een economisch leven dat is opgebouwd zoals ik het heb beschreven in mijn “Core Points of the Social Question”, zoals het herhaaldelijk is beschreven in de tijdschriften die dit idee van de drievoudige structuur van het sociale organisme dienen, bijvoorbeeld in de Zwitserse “Social Future” die door Dr. Boos is gepubliceerd.
Als inderdaad datgene wat latent is, datgene wat sluimert in de boezem van het menselijk partnerschap van krachten voor de verzorging van het hygiënische, als dat met menselijk begrip wordt ontvangen door het partnerschap, als dat algemene orde wordt, dan kan dat alles in het economische leven worden gebracht, in het onafhankelijke economische leven, Wat kan er uit dit zelfstandige economische leven werken zonder rekening te houden met enige afhankelijkheid van werkgelegenheidsimpulsen of van staatsimpulsen, wat kan er puur uit dit zelfstandige economische leven werken, wat er uit het economische leven moet worden gecultiveerd ten dienste van een echte, echte hygiëne. Maar dan, en alleen dan, zal het mogelijk zijn om in het economische leven die hoogstaande geest te betreden die nodig is om de hygiëne in het menselijk leven in stand te houden. Als het economische leven van ons land, dat meer en meer de neiging heeft om deel uit te maken van de eenheidsstaat, wordt gedomineerd door een simpele verworvenheid, en als de algemene mening is dat we moeten produceren wat we het meest verdienen, dan kunnen de zelfopgelegde impulsen van een vrij geestelijk leven dat op dit gebied van hygiëne wordt gecultiveerd, niet worden beweerd. Dan wordt dit geestelijk leven afhankelijk van extra-spirituele toestand of economische zaken, dan wordt het economische meester van het spirituele. Het economische mag niet de baas worden over het spirituele. Dit komt het best tot zijn recht als men datgene wil voortbrengen wat van de geest in het economische leven wordt verlangd, als men een echte, ware hygiëne wil dienen. De krachten van het economische leven, van het vrije economische leven, zullen in het tripartiete sociale organisme worden toegevoegd aan het inzicht dat een publieke zaak wordt, aan het begrip van de mens dat een publieke zaak wordt in het tripartiete sociale organisme. En als aan de ene kant mensen betrokken zijn bij een vrij geestelijk leven, waarin een hygiëne die werkelijk gebaseerd is op de feiten kan worden gecultiveerd, en als aan de andere kant mensen die hoogstaande geesteshouding ontwikkelen die nodig is in het economische leven, waar iedereen dan producties met begrip zal benaderen, maar niet alleen vanuit een acquisitief standpunt, maar komt voort uit de inzichten die ontstaan in de vrije geestelijke werking van de hygiëne, dan zullen de mensen, als dit inzichtelijke sociale begrip van de mens er eenmaal is, dat wil zeggen deze menselijke high, die economisch wil werken, eenvoudigweg omdat hygiëne hygiënisch moet worden gediend in de sociale zin van de mensheid, democratisch samen kunnen komen in de parlementen of anderszins. Want dan zal het inzicht in de noodzaak van hygiëne als maatschappelijk fenomeen gevormd worden vanuit het vrije geestelijke leven, voor de mens, voor de zorg voor datgene wat nodig is voor hygiëne als maatschappelijk vraagstuk, het economische leven dat ondersteund wordt door materiële en technische zaken, door de hoogstaande geestesgesteldheid die daarin ontwikkeld zal worden; dan zullen de mensen die volwassen zijn geworden kunnen onderhandelen op de grond van het economische leven, enerzijds vanuit hun inzicht en hun begrip van de mensheid, anderzijds vanuit hun relaties met het economische leven, dat de hygiëne ten goede komt. Dan kunnen mensen op het terrein van de staat of de wet of het economische leven als gelijken onderhandelen over de maatregelen die kunnen worden genomen met betrekking tot de hygiëne en de openbare gezondheidszorg. Dan zullen het echter niet de leken zijn die de dilettanten gezond maken, maar met begrip zal de volwassen mens hem als een gelijke onder ogen zien die hem dit of dat vertelt: de deskundige arts. Maar het begrip van de leek voor de mens, dat samen met de arts in het sociale leven wordt gecultiveerd, maakt het voor hem mogelijk om de deskundige kennis met begrip te ontmoeten, zodat hij in democratisch geconcipieerde parlementen niet alleen op basis van gezag maar ook op basis van een zeker begrip “ja” kan zeggen.
Juist wanneer we op zo’n bijzonder gebied objectief observeren hoe de drie ledematen van het tripartiete sociale organisme samenwerken, vinden we de hele rechtvaardiging van het idee van het tripartiete sociale organisme. Dit idee van de drievoudige structuur van het sociale organisme kan worden bestreden als het voorlopig slechts abstract wordt begrepen.
Welnu, zelfs vandaag kon ik u niet meer dan een schetsmatige indicatie geven van wat er volgt op een bepaald concreet gebied, zoals hygiëne, als u er goed over nadenkt, voor de noodzaak van de tripartiete structuur van het sociale organisme. Maar als de wegen die ik vandaag pas heb kunnen aanwijzen, in het begin verder worden bewandeld, zal blijken dat hij die wat er is als een impuls van het tripartiete sociale organisme met een paar abstracte begrippen op deze manier benadert, het op een bepaalde manier kan bestrijden. In de regel zal hij redenen aanvoeren die al lang geleden zijn aangevochten. Maar wie de afzonderlijke gebieden van het leven met een volledig innerlijk begrip benadert, en het leven uit deze afzonderlijke gebieden met alle individualiteit die ze in het menselijk leven brengen – dat is waar het om gaat bij het sociale samenleven, wie werkelijk iets begrijpt op een concreet gebied van het leven, wie zich inspant om iets van de ware levenspraktijk op een bepaald gebied te begrijpen, zal meer en meer in de richting worden geleid die het idee van het tripartiete sociale organisme aangeeft.
Dit idee kwam niet voort uit een mijmering, niet uit een abstract idealisme; het ontstond als een sociale eis van het heden en de nabije toekomst, juist uit de concrete, juiste beschouwing van de afzonderlijke levensgebieden. En nogmaals, als men dan doordringt tot deze afzonderlijke gebieden van het leven met wat in één van de impulsen voor de driedeling van het sociale organisme werkt, dan vindt men voor al deze gebieden wat, zo lijkt het mij, precies wat er vandaag de dag voor hen nodig is. En ik wilde u vanavond slechts enkele hints geven over hoe datgene wat vandaag de dag alleen op basis van een geloof in gezag, door een volkomen blinde onderwerping, kan worden aanvaard, kan worden bevrucht door datgene wat volgt uit de geestelijke wetenschap, als de drievoudige structuur van het sociale organisme, zodat wat werkelijk sociaal gecultiveerd is als een sociale aangelegenheid deel kan worden van de menselijke samenleving. Daarom is het eerlijk om hier te zeggen: Door die bemesting, die het gebied van de hygiëne kan krijgen van een medicijn dat door de geesteswetenschappen wordt bevrucht, kan hygiëne een sociale, een echte sociale aangelegenheid worden. In de meest reële zin kan het ook in hoge mate een democratisch gecultiveerde, algemene publieke zaak worden.
In de volgende discussie heeft Rudolf Steiner zich als volgt uitgesproken:
Dames en heren. Bij zaken als die van vandaag gaat het erom dat we eerst een antwoord kunnen geven op de hele geest van wat er is gezegd. Het is daarom soms moeilijk, als vragen zo geformuleerd zijn dat ze gevormd worden vanuit de huidige manier van denken en houding, om ze goed te beantwoorden zonder enige transformatie, of in ieder geval zonder een bepaalde uitleg. Dit is dezelfde vraag die waarschijnlijk vreselijk eenvoudig lijkt voor u of voor velen van u, zodat u de vraag kunt beantwoorden met een paar zinnen of met één zin: “Hoe kunt u wennen aan een te lange slaap?
Nu, om deze vraag te beantwoorden, zou ik zeggen dat het nodig zou zijn om een lezing te geven die bijna nog langer is dan de lezing die ik al heb gegeven, omdat ik eerst de verschillende elementen zou moeten verzamelen om deze vraag goed te kunnen beantwoorden. Maar misschien kan het volgende worden gezegd: Er is vandaag de dag in de mensheid een intellectualistische gemoedstoestand die bijna iedereen raakt. Degenen die geloven dat ze oordelen of leven vanuit een gevoel, of die geloven dat ze niet intellectualistisch zijn vanuit een andere invalshoek, zijn dat nog meer. Nu is het basiskarakter van het intellectualistische ziel- en orgaanleven dat het onze instincten ruïneert. De juiste instincten van de mens zijn geruïneerd. In feite, als we willen wijzen op instincten die vandaag de dag niet volledig verpest zijn, moeten we ofwel wijzen op de primitieve mens ofwel, laten we zeggen, zelfs op het dierenrijk. Want zie je, bij een andere gelegenheid heb ik de afgelopen dagen een voorbeeld kunnen aanwijzen dat veel zegt. Er zijn vogels die insecten eten uit hun hebzucht, bijvoorbeeld kruisspinnen. Maar ze gaan in stuiptrekkingen, stuiptrekkingen, stuiptrekkingen, ze moeten jammerlijk sterven, heel snel nadat ze de spin hebben ingeslikt. Maar als er henbane in de buurt is, vliegt de vogel weg, zuigt het genezende sap eruit en redt zijn leven. Denk nu eens aan hoe het zich heeft ontwikkeld, wat in ons mensen is geslonken tot de weinige reflexen die we hebben, zoals wanneer een vlieg op onze neus zit, we doen het zonder eerst diep na te denken dat het wegvliegt. Een defensief instinct doet zich gelden op de beledigingsprikkel. Bij de vogel die de kruisspin eet, wordt het effect dat de spin in zijn organisme heeft, gevolgd door zo’n defensief instinct dat het hem drijft om iets heel redelijk te doen. Dergelijke instincten kunnen we ook niet vinden bij mensen die in het verre verleden hebben geleefd, als we weten hoe we hun geschiedenis correct moeten interpreteren. Maar in onze tijd doet men andere ervaringen op. Ik heb het altijd ongelooflijk pijnlijk gevonden als ik bij iemand kwam die aan de lunchtafel zat en die ik gewend was om messen en vorken en soortgelijke gebruiksvoorwerpen naast het bord te zien liggen, een paar weegschalen naast het bord, uitgesproken weegschalen, een paar weegschalen, en hij woog het stuk vlees, want dan wist hij pas hoeveel vlees hij volgens zijn organisme moest eten als hij het gewogen had! Bedenk hoe onvruchtbaar een mensheid, die zoiets moet worden voorgeschreven, al van alle echte originele instincten is geworden! Het is geen kwestie van stoppen bij intellectualisme, maar van opstijgen naar spirituele wetenschappelijke kennis. U zult nu geloven dat ik pro domo spreek, ook al spreek ik pro domo van dit grote Parlement, maar ik spreek niet pro domo, ik spreek eigenlijk wat ik denk dat ik als de waarheid heb erkend, nog afgezien van het feit dat ik zelf die waarheid vertegenwoordig. Men kan al zien dat wanneer men niet alleen het intellectualistische doordringt, maar ook datgene wat in spiritueel-wetenschappelijke zin begrepen moet worden, en dus in meer figuurlijke zin voor de mensheid komt, men zich realiseert dat door het grijpen van dergelijke kennis, die niet toegankelijk is voor het loutere intellect, men teruggeleid wordt naar gezonde instincten, zo niet in het individuele leven, dan meer in de dingen die meer in de diepte van het leven liggen. Degene die gedurende enige tijd, hoe weinig tijd het ook duurt, bezig is met het ontwikkelen van de heel andere gemoedstoestand die men moet ontwikkelen als men de spirituele wetenschap echt wil begrijpen, zal opnieuw worden geleid naar gezonde instincten in zaken als de behoefte aan slaap. Het dier slaapt niet te veel in normale levensomstandigheden. De prehistorische mens heeft ook niet te veel geslapen. Men hoeft zich alleen maar weer op te voeden tot gezonde instincten, die in de huidige, zo intellectualistische cultuur zijn gespeend, zodat men kan zeggen Een echt effectieve manier om van de gewoonte om te lang te slapen af te komen is om geestelijk-wetenschappelijke waarheden te kunnen absorberen zonder in slaap te vallen. Dus als je meteen in slaap valt met geestelijk-wetenschappelijke waarheden, dan zul je inderdaad niet in staat zijn om de gewoonte om te lang te slapen te doorbreken. Maar als men erin slaagt om met een innerlijk menselijk deel aanwezig te zijn in de geestelijk-wetenschappelijke waarheden die men bestudeert, dan zal dit innerlijk menselijk deel zo worden geactiveerd dat men er daadwerkelijk achter komt welke tijd van slaap precies goed is voor het organisme.
Aan de andere kant is het erg moeilijk om bijvoorbeeld intellectualistische regels te geven dat een enkele persoon die dit of dat op zijn lever of nier heeft, wat hem niet ziek maakt in de gebruikelijke zin, maar wat er ook is, hij moet sowieso lang slapen. Dat leidt meestal niet tot iets bijzonders. En het kunstmatig creëren van slaap is niet hetzelfde als wanneer het lichaam, uit zijn behoefte aan slaap, weigert de geest binnen te laten zolang het die nodig heeft. Zodat men kan zeggen: Het is deze correcte hygiëne, die net uit de spirituele wetenschap is gekomen, die de mens ertoe zal aanzetten om zijn slaap op de juiste manier te meten.
Daarom kan de andere vraag die hier is gesteld niet zo eenvoudig worden beantwoord: “Hoe kan men weten hoeveel slaap men nodig heeft? Ik zou willen zeggen dat men dit niet hoeft te weten in het discursieve denken, het is helemaal niet nodig, maar men moet wel dergelijke instincten verwerven, die men niet verwerft door het ontvangen van verzamelingen van nota’s van de geesteswetenschap, maar door de manier waarop men de geesteswetenschap begrijpt, als men het met volledige medewerking begrijpt. Men verwerft dit instinct, en dan meet men de slaap op een individuele manier op de juiste manier. Dus dit is wat er meestal op staat. Zoals ik al zei, kan ik alleen maar meer aanwijzingen geven om deze vraag te beantwoorden, niet wat men zou kunnen verwachten. Maar wat verwacht wordt is niet altijd het juiste.
Is het gezond om te slapen met het raam open?
Zelfs zulke dingen kunnen niet altijd in het algemeen worden beantwoord. Het is goed denkbaar dat voor de ene persoon die met een open raam slaapt, afhankelijk van de speciale voorzieningen van zijn ademhalingsorganen, heel gezond is, maar dat voor een andere persoon bijvoorbeeld een anders goed geventileerde kamer voor het slapen gaan, maar met de ramen dicht terwijl hij slaapt, beter is. Het gaat er echt om inzicht te krijgen in de relatie tussen een persoon en zijn niet-menselijke omgeving, om vervolgens in individuele gevallen op basis van dit inzicht te kunnen oordelen.
Hoe verklaar je in de geesteswetenschappen het optreden van psychische stoornissen als gevolg van een misdrijf dat is gepleegd, dat wil zeggen, hoe kun je de lichamelijke ziekte die aan de basis ligt van de psychische stoornissen herkennen?
Welnu, hier zou het ook nodig zijn om de hele criminele en in feite psychiatrische antropologie onder de loep te nemen om de kwestie uitputtend te kunnen behandelen. Ik wil alleen het volgende zeggen: ten eerste moeten we er bij het overwegen van dit soort zaken van meet af aan van uitgaan dat er iets abnormaals is in de orgaanstructuur van een persoon die een crimineel wordt. Je hoeft alleen maar de studies van Moritz Benedictus, de eerste grote criminele antropoloog, te volgen, die echt heel objectief waren in deze richting, en je zult zien hoe het pathologisch onderzoek van de vormen van individuele menselijke organen inderdaad kan worden gekoppeld aan de aanleg voor de misdaad. Er zit dus al een afwijking in, hoewel materialistische denkers als Moritz Benedikt er natuurlijk verkeerde conclusies uit trekken, want het is zeker niet iemand die die tekenen in deze richting laat zien, een geboren misdadiger van het begin af aan. Het is een kwestie van het feit dat men zeker invloed kan hebben op de gebreken die in het organisme aanwezig zijn – en dat heb ik zojuist gezegd – orgaanfouten, niet de geestesziekte die al aanwezig is, maar orgaanfouten, juist door opvoeding en later door de bijbehorende geestelijke, dat wil zeggen op geestelijk-emotionele wijze, als alleen de feiten van het geval op geestelijk-wetenschappelijke wijze worden onderzocht. De conclusies die Benedictus hieruit trekt zijn dus niet juist. Maar men kan nu al wijzen op dergelijke orgaandefecten. En dan moet men duidelijk zijn over het feit dat weer die dingen een effect hebben, namelijk die dingen die niet intellectualistisch zijn in het gewone menselijke leven, maar die dingen die emotioneel of emotioneel zijn. Deze dingen hebben een effect op de klieren of dergelijke, op de afscheiding, maar ook op de organen. In dit verband raad ik u aan om bijvoorbeeld een interessant boekje te lezen dat door een Deense arts is geschreven over de mechanica van emotionele bewegingen. Er zitten veel dingen in die in deze richting goed te gebruiken zijn. En stel je nu voor dat de lichamelijke gesteldheid die men zal kunnen volgen in het geval van iemand die werkelijk als een crimineel wordt beschouwd, als men rekening houdt met alle gevolgen voor de betrapte crimineel die nu te wijten zijn aan de emotioneel verbrijzeling van het misdrijf, en die in het vervolg van deze emotionele omwentelingen een effect hebben op de organen, dan heeft men later de manier om te zoeken naar de defecte organen voor datgene wat zich voordoet als gevolg van het gepleegde misdrijf, dat een geestesziekte heeft voortgebracht. Op deze manier moet men een verklaring krijgen voor dergelijke verbanden.
Hoe verhoudt de theosofie zich tot de antroposofie? Zal de theosofie, die vroeger hier vertegenwoordigd was, niet meer volledig erkend worden?
Nu wil ik alleen nog maar zeggen dat niets anders dan de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap hier ooit is vertegenwoordigd, en dat wat hier vandaag de dag wordt vertegenwoordigd, hier altijd al is vertegenwoordigd, en als dat is geïdentificeerd met wat van vele kanten wordt voorgesteld als de zogenaamde theosofie, dan is dat juist gebaseerd op een misverstand. Dit misverstand zal ook een misverstand blijven, omdat binnen bepaalde grenzen de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap zich enige tijd in het kader van de “Theosofische Vereniging” bewoog, omdat zelfs binnen het kader van deze vereniging de vertegenwoordigers van de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap in die tijd niets anders vertegenwoordigden dan wat hier vandaag de dag wordt vertegenwoordigd. Maar de “Theosofische Vereniging” werd in de gaten gehouden zolang de zaak er niet te ketters uitzag. Maar toen ze merkten dat antroposofie iets heel anders is dan de abstracte mystiek die vaak beweert theosofie te zijn, schopten ze de antroposofen eruit. Deze procedure is zeker door de andere partij uitgevoerd, terwijl wat hier wordt voorgesteld nooit een andere vorm heeft gehad dan wat het vandaag de dag heeft. Natuurlijk, degenen die oppervlakkig omgaan met de dingen en die alleen diegenen horen die deze oppervlakkige betrokkenheid als leden van de samenleving hebben genomen…
Want men hoeft niet altijd buiten te staan om de antroposofie oppervlakkig te begrijpen of om antroposofie te verwarren met theosofie, men kan ook binnen in de maatschappij staan, wie alleen maar kennis opdoet in de weg van zo’n oppervlakkig begrepen onderneming, komt tot zulke verwarringen. Maar wat hier vertegenwoordigd is, is wat ik ook vandaag weer voor een bepaald gebied heb gekarakteriseerd, en niets anders is hier ooit vertegenwoordigd, hoewel er natuurlijk voortdurend aan gewerkt wordt en bepaalde zaken vandaag de dag preciezer, vollediger en intensiever kunnen worden gekarakteriseerd dan ze vijftien, tien, vijf jaar geleden natuurlijk hadden kunnen worden gespecificeerd. Dat is precies de aard van het werk, dat we vooruitgang boeken, dat we vooruitgang boeken, vooral bij de formulering van de woorden, bij het begrijpelijk maken van zoiets moeilijks als de geesteswetenschappen. Het is niet echt nodig om betrokken te raken bij zulke kwaadaardige mensen en hun uitspraken, want die mensen die uit slechte wil gebruik hebben gemaakt van het feit dat wat eerder op een meer onvolmaakte manier wordt gezegd, later perfecter wordt gezegd, die er allerlei veranderingen in het wereldbeeld aan ontlenen, zijn in feite niet betrokken bij zulke kwaadaardige mensen en hun uitspraken. Want de geestelijke wetenschap, zoals die hier bedoeld is, is iets levends en niet iets doods. En degene die gelooft dat het niet verder kan, die het wil vastnagelen waar het ooit stond, op een manier die vaak gebeurt, gelooft niet in de levenden, maar wil er iets doods van maken.
Wilt u ons vertellen hoe het ontstaan van een epidemie, zoals de griep of roodvonk, is ontstaan, zo niet door de overdracht van bacillen. Bij veel ziekten is de ziekteverwekker wetenschappelijk geïdentificeerd. Wat is je standpunt hierover?
Welnu, als ik juist deze vraag zou bespreken, waarvoor ik heb aangegeven geen partij te willen kiezen, dan zou ik een hele lezing moeten geven. Ik wil echter uw aandacht vestigen op het volgende. Degenen die door hun bevindingen gedwongen worden erop te wijzen dat er diepere oorzaken dan de primaire oorzaken zijn voor ziekten bij wie de bedrijfsbacillen of bacteriën verschijnen, beweren niet dat de bacillen er niet zijn. Het is heel wat anders om te beweren dat de bacillen er zijn en ze verschijnen in het kielzog van de ziekte dan te zoeken naar de primaire oorzaak in de bacillen. Wat er volgens deze richting moet worden gezegd, heb ik zojuist in detail uitgewerkt in deze cursus die nu wordt gehouden. Maar het heeft wel tijd nodig. Dit geldt ook voor bepaalde elementen die vooraf moeten worden behandeld. Dat kan niet snel in een antwoord op een vraag worden behandeld. Toch wil ik op het volgende wijzen. Deze menselijke grondwet is niet zo eenvoudig als men vaak denkt. De mens is ooit een veelzijdig wezen. In mijn boek “Von Seelenrätseln” (Of Soul Riddles) heb ik in het begin laten zien dat een mens een tripartiet wezen is, een wezen dat men de zintuiglijke zenuw mens kan noemen, ten tweede de ritmische mens, ten derde de metabole mens. Dit is ooit de mens. En deze drie delen van de menselijke natuur staan in wisselwerking met elkaar, en als een persoon gezond wil zijn, mogen ze niet op een andere manier met elkaar in wisselwerking staan dan door een bepaalde mate van scheiding. Zo moet de zenuwgevoelige mens, die meer is dan wat men zich in de huidige fysiologie voorstelt, niet zonder meer zijn effecten op de metabole mens overdragen, anders dan dat deze effecten worden overgebracht door de ritmische bewegingen van de circulatie- en ademhalingsprocessen, die zich uitstrekken tot aan de buitenste rand van het organisme. Deze interactie kan echter op een bepaalde manier worden onderbroken. Nu is er iets heel specifieks bereikt door deze interactie. Als dergelijke vragen op deze manier worden gesteld, vergeef me dat ik zeg dat men dan ook een passend antwoord moet geven; ik wil zo discreet mogelijk zijn, maar het is dan noodzakelijk om enkele woorden te zeggen die ook passend moeten worden gehoord. Het is bijvoorbeeld waar dat er in de menselijke buik processen plaatsvinden die in het hele organisme zijn geïntegreerd. Als ze geïntegreerd zijn in het hele organisme, dan werken ze op de juiste manier. Als ze door sommige processen worden verhoogd, hetzij direct in de buik, zodat ze daar actiever worden, hetzij als de eenmaal overeenkomstige processen in intensiteit worden verminderd omdat dergelijke overeenkomstige processen altijd in het menselijk hoofd of in de menselijke longen aanwezig zijn, dan treedt er iets heel eigenaardigs op. Dan wordt het duidelijk dat het menselijk organisme voor zijn normale leven processen in zichzelf moet ontwikkelen, processen die zich tot op zekere hoogte alleen maar kunnen ontwikkelen zodat ze de hele mens opnemen. Wanneer het proces wordt verhoogd dan wordt het gelokaliseerd en dan gebeurt er bijvoorbeeld een proces in de buik van de mens, zodat wat er in het hoofd of in de longen gebeurt en wat overeenkomt met bepaalde processen in de buik niet op de juiste manier wordt gescheiden. De processen corresponderen altijd zodanig met elkaar dat ze parallel aan elkaar lopen. Maar op deze manier wordt op een bepaalde manier datgene wat slechts tot op zekere hoogte in een persoon aanwezig kan zijn, zodat hij zijn vitaliteit, de geest en de door de ziel ondersteunde vitaliteit behoudt, boven een bepaald niveau gebracht. Dan zal de atmosfeer, zou ik zeggen, voor allerlei lagere organismen, voor allerlei kleine organismen, en dan kunnen deze kleine organismen zich ontwikkelen. Wat het creatieve element is van de kleine organismen, dat altijd in de mens zit, strekt zich alleen uit over het hele organisme. Als het geconcentreerd is, dan is het de bodem van het leven voor kleine organismen, voor microben, en ze vinden er een bodem in. Maar de reden waarom ze daar kunnen gedijen is te vinden in extreem fijne processen in het organisme, die dan de primaire blijken te zijn. Ik spreek echt niet uit een antipathie tegen de bacil theorie. Ik begrijp wel de redenen die mensen die in de bacil theorie geloven hebben. U kunt me geloven als ik zeg dat als ik niet om feitelijke redenen hoefde te spreken zoals ik nu doe, ik deze redenen al zou herkennen, maar juist hier is kennis nodig voor de erkenning van iets anders, en dat dwingt men dan te zeggen: ik zie een bepaald landschap, er zijn heel veel uitzonderlijk mooie runderen, goed verzorgd. Dus ik vraag: waarom zijn er bepaalde leefomstandigheden in het gebied? Ze komen van het mooie vee. Ik leg de leefomstandigheden in dit gebied uit door te zeggen dat er mooi vee is dat ergens vandaan komt, dat zich daar heeft verspreid. Dat ga ik toch niet doen? Ik ga de primaire oorzaken, de zorgvuldigheid en het begrip van de mensen onderzoeken en dat zal me uitleggen waarom deze prachtige runderen zich op dit land ontwikkelen. Maar ik zou een oppervlakkige verklaring geven als ik zou zeggen… “Het is hier leuk. Het is een goede plek om te wonen omdat er mooi vee is.
Het is in principe dezelfde logica als ik de tyfusbacil vind en dan vind dat je tyfus hebt omdat de tyfusbacillen zijn ingetrokken. Om de buiktyfus te verklaren zijn er andere dingen nodig dan alleen maar te verwijzen naar de buiktyfusbacillen. Maar men wordt op een heel andere manier misleid als men aan zo’n valse logica wordt onderworpen. Zeker, de primaire processen die de tyfusbacillen de basis voor hun bestaan geven, die dan de basis zijn voor de tyfusbacillen, veroorzaken op hun beurt weer allerlei andere dingen die niet primair zijn. En het is heel gemakkelijk om te verwarren wat ondergeschikt is aan het eigenlijke oorspronkelijke ziektebeeld of om het ermee te verbinden. Dat zijn de dingen die hier op dit punt tot de juiste dingen leiden, of die laten zien hoe datgene wat in zekere zin gerechtvaardigd is, aantoonbaar binnen zijn grenzen ligt.
Misschien kunt u aan de manier waarop ik dit antwoord heb gegeven zien, hoewel ik alleen maar kan schetsen, en het is daarom gemakkelijk verkeerd te begrijpen, dat het niet echt gaat om de zo geliefde belediging van de theorie van de bacillen, maar dat het hier echt gaat om het onderzoeken van de dingen heel serieus.
Geef me enkele voorbeelden van hoe lichamelijke organische stoornissen geestelijk en geestelijk lijden kunnen veroorzaken.
Nou, ook dat zou natuurlijk, als het in detail zou worden beantwoord, veel te ver gaan. Maar ik wil slechts op één ding wijzen. Zie je, het is niet zo dat in de ontwikkeling van het medisch denken van de mensen, zoals dat vandaag de dag ook in de geschiedenis van de geneeskunde wordt vertegenwoordigd, de geneeskunde met Hippocrates als het ware is begonnen en zich daarna verder heeft ontwikkeld. Voor zover men dit kan volgen, weet men dat bij Hippocrates zeer vreemde dingen naar voren kwamen, en dat er bij Hippocrates veel meer van de laatste exponenten van een oude instinctgeneeskunde zijn dan alleen maar het begin van de huidige intellectualistische geneeskunde. Maar we vinden wel iets anders.
Ziet u, uit deze oude instinctgeneeskunde, zolang die nog geldig was, sprak men niet van een bepaalde soort mentale depressie, wat een zeer abstracte manier is om het uit te drukken, maar sprak men van hypochondrie, abdominaal kraakbeen. Men wist dus dat het hier ging om verstoringen in de buik, verharding van de buik bij hypochondrie. Men kan niet zeggen dat de Ouden materialistischer waren dan wij.
Het is ook heel gemakkelijk om te laten zien hoe bepaalde chronische longaandoeningen samenhangen met wat men een vals mystiek gevoel van de mens zou kunnen noemen. En zo kon men op allerlei zaken wijzen, nog afgezien van het feit dat, zoals een correct instinct, de ouden ook weer wezen op het organische karakter van de temperamenten. Ze laten het cholerische temperament ontstaan uit de gal, uit de witte gal, het melancholische temperament uit de zwarte gal en alles wat de zwarte gal in de buik veroorzaakt. Ze laten dan het sanguine temperament ontwikkelen uit het bloed, het flegmatische temperament uit het slijm, dat ze slijm noemden. Maar toen ze de ontaarding van de temperamenten zagen, zagen ze dingen die wezen op de ontaarding van het organisch in kwestie. Hoe dit in de instinctieve geneeskunde en de instinctieve hygiëne is gebeurd, kan op een strikt wetenschappelijke manier worden opgepakt en gecultiveerd vanuit het standpunt van onze huidige kennis.
Hier is de vraag waarop men zich nog meer kan vergissen:
Bent u op de hoogte van de oogdiagnose? Herkent u het als wetenschap?
Welnu, het is over het algemeen zo dat in een organisme, en vooral in het gecompliceerde menselijke organisme, als je het op de juiste manier doorziet, je het geheel kunt afleiden uit allerlei soorten individuen. En nogmaals, hoe dit individu zich in het menselijk organisme bevindt is van groot belang.
Wat de oogarts in de iris onderzoekt, is op een bepaalde manier enerzijds zoveel geïsoleerd van de rest van het menselijk organisme, en anderzijds is het zo eigenaardig geïntegreerd in de rest van het organisme dat er in feite een expressief orgaan is. Maar het is juist met zulke dingen dat men niet moet schematiseren. En de schuld van zulke dingen is dat ze geschematiseerd zijn. Zo kunnen mensen met een ander soort ziel en lichamelijke gesteldheid andere kenmerken in hun irissen vertonen dan andere mensen. Als men zoiets wil toepassen, is het een kwestie van zo’n intieme kennis van wat er in het menselijk organisme gebeurt dat, wanneer men deze intieme kennis heeft, er eigenlijk geen noodzaak is om te zoeken vanuit één enkel orgaan. En als men wordt geïnstrueerd om zich intellectueel aan enkele regels te houden en dergelijke dingen schematisch te doen, dan zal er niet veel goeds uit voortkomen.
Welke relatie hebben ziekten voor de vooruitgang van de wereldgeschiedenis, vooral die welke nu ontstaan?
Een hoofdstuk van een hele culturele geschiedenis! Nou, ik wil alleen het volgende noemen. Wanneer je de geschiedenis bestudeert, moet je een gevoel hebben van het doen van symptomatologie, dat wil zeggen, je moet veel van wat vandaag de dag als geschiedenis wordt beschouwd zien als een symptoom van iets dat veel dieper ligt, wat eigenlijk de spirituele stroming is die alleen deze symptomen met zich meebrengt. En dus lijkt datgene wat in de diepte van de ontwikkeling van de mensheid zit, eigenlijk ook symptomatisch in deze of die ziekten van de tijd. En het is interessant om de relaties te bestuderen tussen wat er gaande is in de diepte van de menselijke ontwikkeling en wat er gaande is in de symptomen van deze of gene ziekte. Uit de aanwezigheid van bepaalde ziekten kan men ook concluderen dat er impulsen in de historische ontwikkeling zijn die ontsnappen aan een andere soort symptomatologie. Maar dan zou de vraag ook kunnen wijzen op iets anders, dat ook niet onbelangrijk is in het volgen van het historisch worden van de mensheid. Dat is dit: Ziekten, of ze nu bij individuen voorkomen of epidemisch in de menselijke samenleving, zijn vaak reacties op andere vormen van ziekte, die vanuit gezondheidsoogpunt als minder ernstig kunnen worden beschouwd, maar die desalniettemin vanuit moreel of geestelijk oogpunt als zeer ernstig worden beschouwd. Wat hier wordt gezegd mag niet worden toegepast op de geneeskunde of de hygiëne. Dat zou helemaal verkeerd zijn. Ziekte moet worden genezen. Op het gebied van de hygiëne moeten we ons actief inzetten voor de bevordering van de mens. Je kunt niet zeggen: “Eerst ga ik kijken of het jouw karma is dat je deze ziekte hebt, en dan laat ik je het hebben, en zo niet, dan kan ik je genezen. Maar de dingen die niet van toepassing zijn op ons mensen in onze interventie in de natuur zijn objectief gezien geldig in de buitenwereld. En hier moeten we zeggen dat, bijvoorbeeld, sommige dingen die zijn gecreëerd als een aanleg voor morele uitspattingen zich zo diep in de organisatie van de mens graven dat er reacties komen die dan in bepaalde ziekten verschijnen, en dat de ziekte de onderdrukking van een morele uitspatting is. Bij de individuele mens is het niet eens van groot belang om deze dingen na te streven, omdat ze aan zijn individuele lot moeten worden overgelaten en men zich er niet mee moet bemoeien, net zoals men zich niet moet bemoeien met de geheimen van andermans brieven, zo niet vanuit het standpunt dat nu zo dichtbij komt: “Geopend door de autoriteiten door de wetten van de oorlog”. Net zoals men zich niet moet bemoeien met de geheimen van iemands brieven, zo moet men zich niet bemoeien met zijn individuele karma. Maar in de geschiedenis van de wereld is dit iets anders. Het is anders omdat in de wereldgeschiedenis de individuele mens slechts een statistische rol speelt in zijn wetten. Er moet altijd op worden gewezen dat de statistieken een goede basis bieden om te beoordelen hoe hoog het sterftecijfer is, en dan betalen ze hun quoten.
Het ding is heel goed, en de berekening is heel goed, het is allemaal vrij wetenschappelijk, maar goed, je hoeft niet te sterven op het moment dat dat wordt berekend voor u door de levensverzekeringsstatistieken, je hoeft niet te leven zo lang als het wordt berekend. Er zijn andere dingen die gebeuren als de individuele persoon in aanmerking komt. Maar als er rekening wordt gehouden met groepen mensen of zelfs met de hele ontwikkeling van de mensheid, dan kan het heel goed zijn dat men geen bijgelovig persoon is, maar een zeer goede wetenschapper als men onderzoekt in hoeverre de symptomen van ziekte, ziekten die zich voordoen, corrigeren voor andere excessen. Zodat men daar in feite een bepaalde reactie van de ziekte kan vinden of op zijn minst een evocatie van de ziekte voor datgene wat, als de ziekte niet was gekomen, zich in een heel andere vorm zou hebben ontwikkeld.
Dit zijn slechts een paar punten over hoe men moet nadenken over wat er door deze vraag wordt beïnvloed.
Maar daarmee is onze tijd zeker zo ver gevorderd dat ook wij nu de anderen zullen volgen die al zo ver weg zijn.