De omgekeerde cultus

GA 257, Antroposofische gemeenschapsvorming, Rudolf Steiner, zesde voordracht, Stuttgart 27 februari 1923

De stemming waaruit ik vandaag tot u spreek is niet dezelfde als die waaruit ik het voorrecht heb gekregen om het in vroegere tijden te doen; want sinds Nieuwjaarsdag 1922 tot 1923 ligt het vreselijke beeld van het brandende Goetheanum op de achtergrond van deze stemming. Het is waar dat de pijn, het lijden, dat met dit Goetheanum moet worden geassocieerd voor hen die, uit de oorzaak van de antroposofie, er van hielden, zo groot is en van zo’n aard dat het niet met woorden kan worden uitgedrukt. Het lijkt misschien gerechtvaardigd dat een beweging die naar het spirituele kijkt, zoals onze antroposofische beweging, niet zo’n diepe reden heeft om te rouwen over een extern monument voor zijn wezen. Maar met het Goetheanum, dat we zijn kwijtgeraakt, liggen de zaken iets anders. Het was geen willekeurige externe structuur voor onze antroposofische zaak.

In de bijna tien jaar dat ik aan het gebouw heb gewerkt, heb ik vaak moeten onderzoeken hoe het bij een andere soortgelijke gelegenheid, bij het bouwen van een huis voor een geestelijke of andere beweging, niet het geval had kunnen zijn met onze antroposofische beweging. Want hier was het niet alleen een kwestie van het hebben van een spirituele beweging, zoals ik vaak heb gezegd, die door de uitbreiding, in een aantal opofferende, toegewijde persoonlijkheden, aanleiding geeft tot de intentie om een eigen huis te bouwen, dat in deze of gene traditionele stijl had moeten worden uitgevoerd. Hier was het een kwestie van antroposofie die op een spirituele grond staat die niet eenzijdig een religieuze of cognitieve of artistieke beweging is, maar een allesomvattende beweging die zich tracht te openbaren volgens deze verschillende kanten van de grootste idealen van de mensheid, het religieus-morele, het artistieke en het cognitieve.

Het kon dus niet de bedoeling zijn om een gebouw van de antroposofische beweging in welke vorm dan ook op te richten, maar veeleer moesten dezelfde bronnen waaruit de antroposofische ideeën worden gevormd als uitdrukking van een spirituele visie op de beweging van kennis in de antroposofie worden gebruikt om dit gebouw op een artistieke manier uit te voeren. En al bijna tien jaar lang proberen vele vrienden, die aan mijn zijde staan, in elke lijnvorm, in elk uitwendig architecturaal en sculpturaal ontwerp, in elk kleurenschema, te belichamen en te illustreren wat er uit de bronnen van de antroposofische visie, het antroposofische leven en de antroposofische wilskracht voortkomt. In elke lijn, in elke plastische vorm, in elke kleur, was er deze opvatting, dit leven. En dit gebouw was nauw verbonden met datgene wat ook volgens de kenniskant wilde werken, de artistieke kant binnen de antroposofische beweging.

De vrienden die in het Goetheanumgebouw in Dornach bijvoorbeeld euritmie-optredens hebben gezien, zullen de indruk hebben gehad dat alles wat als reactie op de bewegingen van de euritmie uit de innerlijke architectuur en uit de inrichting van de aula, het toneel, in intieme harmonie was met deze bewegingen. Men zou wel eens de indruk kunnen krijgen dat uit de constructie en de plastische vormen de bewegingen van de mensen op het podium zelf zijn ontstaan. Als men op het podium stond en warm sprak uit de antroposofische geest, dan was elke lijn, elke vorm wat in gedachten kwam, wat sprak. Daar was naar gestreefd. Zeker, het was een poging voor de eerste keer, maar het was bedoeld en het kon worden gevoeld. En daarom vindt degene die zijn werk naar dit Goetheanum in Dornach heeft gekeerd, de gevoelens die hij erin heeft gestopt verteerd door de vlammen die op oudejaarsavond brandden. Het is juist deze intieme vereniging van antroposofisch gevoel en antroposofische wil met deze vormen, die zo artistiek gevormd zijn vanuit en voor de directe blik, die nooit vervangen kan worden door enige vorm van denken, door enige interpretatie, die de pijn van het verlies zo enorm diep maakt.

Maar dit moet ook deel uitmaken van de herinnering die degenen die het Goetheanum hebben liefgehad, die deze intieme harmonie hebben gevoeld, kunnen hebben. En op een bepaalde manier moeten we het als een herinnering in ons hart oproepen. In zekere zin moeten we, terwijl we aan de ene kant dakloos zijn geworden door de genoemde intimiteit, in plaats van wat we hebben verloren, des te intensiever zoeken naar spirituele beschutting in ons hart. We moeten er met alle middelen naar streven om in ons hart voor de eeuwigheid dit bouwwerk op te bouwen dat van ons is afgenomen voor de uiterlijke artistieke gevoeligheid. Maar op de achtergrond van alles wat er op het gebied van de antroposofie nog kan worden gedaan, is er nog steeds deze vreselijke vlam waarin alle deelvlammen van 31 december tot 1 januari om middernacht flikkeren. En het brandde al, zo niet een stuk van de levende geestelijke antroposofie, dan toch minstens een groot stuk werk, dat wij voor de antroposofische in onze aanwezigheid nastreefden.

Ik geloof dat wat we hebben meegemaakt, vooral als het op de juiste manier is geworteld in de harten van onze antroposofische vrienden, uit pijn, uit verdriet, op zijn beurt kracht kan geven aan alles wat we moeten doen voor het antroposofische werk in de nabije toekomst. Het is in het leven al zo dat wanneer een aantal mensen tegen elkaar moeten zeggen dat we een gezamenlijk ongeluk hebben meegemaakt, het ook op een bepaalde manier bindend is, zodat er van de andere kant kracht en macht kan komen tot een gezamenlijk, effectief optreden. En het is uit ervaring, niet uit grijze theorieën, niet uit abstracte gedachten, dat de krachten moeten komen, die ons moeten inspireren tot antroposofisch werk.

Mijn beste vrienden, ik wil deze dingen toevoegen aan het thema dat ik voor deze twee dagen moest kiezen, de beschrijving van de voorwaarden voor de antroposofische gemeenschapsvorming. Ik zou ze willen toevoegen omdat ze, afgezien van het feit dat ze zo diep in ons hart zijn geworteld, wijzen op een van de feiten die we vandaag de dag voor het oog van onze ziel zouden moeten houden. Veel van de opofferingsgeest, veel van het toegewijde werk is in het Goetheanum gevloeid en de impulsen voor deze opofferingsgeest, voor dit toegewijde werk, zijn ontstaan in de twee decennia dat wij de antroposofie beoefenen, overal waar de antroposofie heeft geleefd. Ze kwamen uit de harten die enthousiast waren over de antroposofie. En het Goetheanum was een daad van de antroposofische gemeenschap. Als vandaag de dag vanuit de meest uiteenlopende achtergronden wordt nagedacht over hoe de antroposofische vereniging kan worden geregenereerd, dan mag men anderzijds niet vergeten dat de antroposofische vereniging al twee decennia leeft, dat menigeen het lot heeft gedeeld door een groot aantal mensen in gemeenschappelijk handelen en gemeenschappelijk streven, en dat de antroposofische vereniging vandaag de dag niet opnieuw kan worden opgericht, omdat de geschiedenis, de echte geschiedenis, de beleefde geschiedenis, de gewerkte geschiedenis niet kan worden uitgewist. Het is vandaag de dag niet mogelijk om een begin te maken met iets dat twee decennia geleden begon. We moeten oppassen voor misverstanden in dit verband wanneer we hier aan de onderhandelingen deelnemen. Wie in de loop van de tijd de weg naar de Antroposofische Vereniging heeft gevonden, zal zeker een grote bijdrage kunnen leveren aan de diversiteit ervan, en terecht. En er zijn hier juiste en zwaarwegende woorden gesproken in dit verband. Maar we moeten niet vergeten dat de Antroposofische Vereniging iets is dat heeft gewerkt. En er zijn immers genoeg mensen in deze Antroposofische Vereniging die vandaag de dag kunnen spreken als een zwaarwegend woord, een woord dat zwaar is, omdat het moeilijk is om te leven en verdrietig en verdrietig is: Onze lieve Goetheanum brandde samen af.

Er is immers een verschil tussen het betreden van de maatschappij in 1917 en later, of dat men er zo bij heeft gestaan dat men dit woord, doorweekt met lijden, vandaag de dag uit een langere, diepste innerlijke ervaring tegen zichzelf kan zeggen. Het is onder de indruk van dit feit dat onze onderhandelingen eigenlijk moeten worden gevoerd. Dan zal er echter iets belangrijks verdwijnen uit de gevoelens die sommige van onze vrienden hier vandaag de dag om legitieme redenen hebben geuit. Het klonk zeker in mijn oor, ik voelde de legitimiteit van het woord:
Na alles wat ik hier gehoord heb, kan ik nu, als ik thuiskom, niet meer op dezelfde manier over antroposofie spreken als toen ik nog vol illusies zat. Ik zeg dat er iets wegvalt van dit woord als men bedenkt wat mensen die al twee decennia lang antroposofisch zijn, met elkaar hebben meegemaakt en onlangs hebben geleden, want dit lijden was de laatste schakel in een lang bestaan in de Antroposofische Vereniging. En men moet ook het gevoel hebben dat dit de zorgen die we vandaag de dag voelen niet kan wegnemen. Dat is iets wat overblijft. Het zou blijven, zelfs als de gebeurtenissen hier veel erger zouden zijn dan ze blijken te zijn. Moeten we de diepere dingen net boven de oppervlakte vergeten? We moeten het niet alleen doen binnen een spirituele beweging die uit het diepst van het menselijk hart en de ziel komt. Zonloos is zelfs de zon verduisterd, en zonloos in de juiste betekenis van het woord is niet wat de wereld is binnengekomen als een antroposofische beweging. Dit verhindert natuurlijk niet dat de dingen worden genomen zoals ze zijn in deze cirkel, juist om de antroposofie terug te winnen voor het juiste vat in een echte antroposofische samenleving. Maar we hebben de sfeer nodig van waaruit dit alleen kan worden gedaan.

Natuurlijk kan ik niet alles aanraken wat vandaag aan bod komt. Ik zal proberen zoveel mogelijk te raken in de twee toespraken over wat er nu gezegd moet worden. Niet alles kan gezegd worden, maar ik wil vooral op twee dingen wijzen: de dringende behoefte aan gemeenschapsvorming binnen de Antroposofische Vereniging en het symptoom dat door de uiterst bevredigende jeugdbeweging in deze antroposofische beweging is binnengedrongen. Maar op antroposofische grond moeten veel dingen anders worden gezien dan elders. Men zou op deze grond niet zo verlangd zijn door velen als men niet anders zou kunnen kijken naar de dingen dan hoe ze anders gezien worden in het leven van vandaag.

Gemeenschapsvorming! Het is vooral vreemd dat het ideaal van gemeenschapsvorming vooral in onze huidige tijd naar voren komt. Het is vanuit een elementair, vanuit een diep gevoel van vele menselijke zielen dat het ideaal van gemeenschapsvorming vandaag de dag ontstaat, een zeer specifieke relatie tussen mens en mens met de impuls van interactie. Toen enige tijd geleden een aantal jongere theologen naar mij toe kwamen die op weg waren naar hun pastorale carrière, was er vooral de impuls in hen voor een religieuze vernieuwing, voor zo’n religieuze vernieuwing die doordrongen is van de echte Christuskracht, een religieuze vernieuwing die vele menselijke zielen van het heden kan aangrijpen op de manier waarop ze gegrepen willen worden, maar die niet gegrepen kan worden binnen de traditionele religieuze belijdenissen van het heden. En ik moest een woord zeggen dat mij van groot belang lijkt voor de ontwikkeling van deze religieuze vernieuwingsstroom, ik moest het woord zeggen: In de juiste zin moet men zoeken naar gemeenschapsvorming, naar een element in het religieuze en pastorale werk dat mensen aan mensen bindt. En ik zei tegen de vrienden die naar me toe kwamen: Met abstracte woorden, met de preek in de gewone zin van het woord, met de spaarzame daden van aanbidding die vandaag de dag nog vaak in deze of gene biecht worden achtergelaten, kan men niet werken aan de opbouw van een gemeenschap op religieuze grond. Datgene wat zich steeds meer in de richting van het intellectualistische in de religieuze sfeer beweegt, heeft ertoe geleid dat een aanzienlijk aantal van de hedendaagse preken werkelijk doordrongen is van een rationalistisch, intellectualistisch element.

Door wat de mensen vandaag de dag bereiken, zijn ze niet met elkaar verbonden, maar integendeel, ze zijn geïsoleerd, hun sociale gemeenschap is geatomiseerd. En dit moet begrijpelijk lijken voor degenen die weten dat het rationele, het intellectuele, ik kan verwerven als een enkele menselijke individualiteit.

Wanneer ik slechts een bepaald niveau van onderwijs in mijn individuele menselijke ontwikkeling heb bereikt, zonder op andere mensen te leunen, kan ik het intellectualisme verwerven en het steeds verder in mijzelf perfectioneren. Denken kan alleen, logica kan alleen, en misschien hoe meer je het alleen doet, hoe perfecter je zult zijn. Men voelt zelfs de noodzaak om zich terug te trekken uit de wereld, zelfs uit de wereld van de mensen, als men in het puur logische denken blijft. Maar de mens is niet alleen in zo’n eenzaamheid.

En als ik vandaag de dag een poging wil doen om op een beeldende, niet intellectualistische manier te illustreren wat er in het diepst van de menselijke harten zoekt naar gemeenschapsleven, dan moet dat zijn omdat we leven in de overgang naar de vorming van de bewustzijnsziel in de menselijke natuur, omdat ons leven steeds bewuster en bewuster moet worden. Bewustwording betekent niet dat je intellectueler wordt. Bewustwording betekent dat men niet langer kan stoppen bij een louter instinctieve ervaring. Maar juist op antroposofische bodem moeten we proberen datgene te vertegenwoordigen wat in bewuste helderheid wordt opgevoed, maar in volwaardig elementair leven, zou ik willen zeggen in een leven dat voor het menselijk gevoel vergelijkbaar is met naïeve waarneming en gewaarwording. Dat moet lukken.

Nu is er een soort gemeenschap in het menselijk leven die voor iedereen duidelijk is, die over de hele wereld laat zien dat de mensheid is ontworpen voor de gemeenschap. Een gemeenschap die ook in de hedendaagse cultuur, ja in het politieke en economische leven overal wordt genoemd, meestal op een zeer schadelijke manier, maar waarvan we kunnen leren, zij het op een primitieve manier.

Het kind wordt in de eerste levensjaren in een menselijke gemeenschap gebracht, die een echte, concrete menselijke gemeenschap is, zonder welke het niet kan leven. Het is de gemeenschap van de menselijke taal. In de taal die we hebben, zou ik willen zeggen, de vorm van de gemeenschap die de natuur voor onze ogen heeft geplaatst. Het is door de taal, vooral door de moedertaal, die geënt is op de mens als geheel in een tijd waarin het etherische lichaam van het kind nog ongeboren is, dat het eerste gemeenschapsvormende element naar de mens wordt gebracht. En het is slechts de schuld van ons rationalistische tijdperk dat, hoewel de mensen vandaag de dag de talen van de volkeren op een agitatie-politieke manier voelen en de folklore volgens de talen voelen, ze geen aandacht besteden aan de diepe, intieme configuraties van de ziel, de immense waarden van het lot en het karma die verbonden zijn met de taal en haar genialiteit, als de natuurlijke basis van de mens die uit zijn natuurlijke aanleg voor de gemeenschap schreeuwt. Wat zouden we zijn als we elkaar zouden moeten passeren zonder dat we in het ene identieke woord met het andere hetzelfde zielenleven vinden klinken, in een woord waarin ook wij dit eigen zielenleven kunnen plaatsen? En het enige wat we hoeven te doen is een beetje zelfkennis te oefenen, zodat we kunnen bereiken wat ik hier niet kan ontwikkelen omwille van de beknoptheid, een overzicht van alles wat we te danken hebben aan de taal voor de eerste primitieve menselijke gemeenschapsvorming.

Maar er is nog iets dieper, hoewel minder gebruikelijk in het leven dan de menselijke taal. Menselijke taal is waarschijnlijk iets dat, op een bepaald extern niveau, mensen bindt aan het gemeenschapsleven; maar het dringt niet zo diep door in de meest intieme diepten van de ziel. Voor het leven op aarde merken we op bepaalde momenten iets anders dat gemeenschap vormt dan taal, iets dat verder gaat dan taal. En dit is wat de persoon voelt die, samen met andere mensen die hij als kind al kende, ooit, als het lot het toelaat, samenkomt in het latere leven. Laten we denken aan het ideale geval van iemand die, door het lot, in staat was om samen te komen met drie, vier, vijf kameraden uit zijn jeugd, uit zijn jeugd, op latere leeftijd, misschien op veertig of vijftigjarige leeftijd, met kameraden waarmee hij al tientallen jaren niet meer samen was, maar waarmee hij misschien wel de periode tussen de tiende en twintigste jaar van zijn leven had kunnen doormaken. Laten we goede menselijke relaties nemen, vruchtbare menselijke relaties, liefdevolle menselijke relaties tussen deze mensen, en laten we in gedachten denken over wat het betekent als zulke mensen nu hun ziel samen laten aanraken door de herinneringen aan die tijd dat ze samenleefden in hun kindertijd. Het geheugen ligt dieper dan alles wat op het niveau van de taal ligt. En de zielen klinken intiemer samen als de pure spirituele taal van de herinneringen de mens aan de mens kan binden, al is het maar voor een korte tijd. En het is zeker niet degene die ervaringen heeft op dit gebied die dit kan weten, het zijn zeker niet alleen de individuele feiten die uit het geheugen worden opgeroepen en die van ziel tot ziel toeslaan wanneer die enorme intimiteit, diepte in de zielen van de mensen optreedt, die zich in zo’n ideaal geval als ik zojuist heb geconstrueerd zou kunnen voordoen. Het is iets heel anders. Het is niet de concrete inhoud van de gedachtenis van het geheugen, het is een volkomen ongedefinieerde en opnieuw zo definitieve ervaring, een gemeenschappelijke ervaring in deze menselijke zielen, het is een verrijzenis van degene met wie men ooit samen was in honderden details, maar die samensmelten om een totaliteit te vormen, en het is alles wat uit de andere ziel van de medeherinnering komt, het ontwaken voor een totale ervaring.

Dat is zo voor het aardse leven. En uit een vervolging van dit geestelijke feit in het spirituele, moest ik tegen die theologische vrienden zeggen die met de uitgesproken intentie naar mij toe kwamen: Als men in het werk van de religieuze vernieuwing echt gemeenschapsopbouw wil, dan heeft men een cultus nodig die toepasbaar en gecoördineerd is voor het heden. De gemeenschappelijke ervaring van aanbidding, die iets geeft wat in de menselijke ziel het gevoel van gemeenschap oproept door zijn eigen wezen. En de beweging voor religieuze vernieuwing heeft begrepen, ze heeft deze cultus geaccepteerd, en ik denk dat het een zwaarwegend woord was dat Dr. Rittelmeyer in deze dagen vanuit deze plaats heeft gezegd: Vanuit deze kant van de gemeenschapsvorming ontstaat misschien wel een van de grootste gevaren voor de antroposofische beweging van de kant van de beweging voor religieuze vernieuwing. Want in deze cultus ligt een enorm belangrijk element van gemeenschapsvorming. Het bindt mens tot mens. Wat is het dan met deze cultus die de mens aan de mens bindt, wat kan een gemeenschap maken van de individuen die geatomiseerd zijn door de intellectuele, logische, en zal zeker een gemeenschap maken? Dit is duidelijk wat Dr. Rittelmeyer bedoelde; er zijn de middelen voor de vorming van de gemeente. Maar aangezien de Antroposofische Vereniging ook neigt naar gemeenschapsvorming, zal zij de middelen voor gemeenschapsvorming moeten vinden om niet bedreigd te worden door de beweging voor religieuze vernieuwing.

Wat is nu het geheim van de communitaire producent in de essentie van de cultus, zoals die bij naam is gevonden, precies met dit doel voor de beweging voor religieuze vernieuwing? Wat in de cultvormen wordt uitgedrukt, zij het in ceremonie, zij het in woord, is een weerspiegeling van echte ervaringen; Maar niet van echte ervaringen die hier op aarde zijn doorleefd, maar van echte ervaringen in die wereld die de mens doormaakt in zijn voor-aardese bestaan, wanneer hij zich op het tweede deel van het pad bevindt tussen de dood en een nieuwe geboorte, van die wereld die de mens doorloopt vanaf dat moment dat ligt in het middernachtuur van het menselijk bestaan tussen de dood en een nieuwe geboorte tot hij afdaalt naar het aardse leven. In het gebied waar de mens doorheen gaat, ligt de wereld, liggen de gebeurtenissen, liggen de wezens, die een echte reflectie vinden in de echte, ware cultvormen. Dus wat voelt iemand die een sekte ervaart over een ander persoon met wie hij door een soort karma wordt samengebracht, en het karma is zo verstrengeld dat je karma als vanzelfsprekend kunt beschouwen waar we ook met mensen worden samengebracht? Hij ervaart samen met hem gemeenschappelijke herinneringen aan het vooroorlogse bestaan. Dat komt naar voren in het onderbewustzijn van de ziel. Voordat we naar de aarde kwamen, leefden we samen door een wereld die hier in de cultus voor onze ziel op aarde is. Dat is een krachtige band, die niet alleen de beelden, maar ook de krachten van de bovenzinnelijke wereld in de zintuiglijke wereld brengt. Maar het is een opname van die krachten uit de bovenzinnelijke wereld in de zintuiglijke wereld, die nauw verbonden zijn met de mens, die verbonden zijn met de meest intieme achtergronden van de menselijke ziel. Daarom bindt de cultus zich, want in de cultus is datgene wat uit de geestelijke werelden wordt meegevoerd, datgene wat de krachten van deze geestelijke werelden zijn, want de mens heeft in zijn leven op aarde datgene voor zich wat bovennatuurlijk is. Hij heeft het niet voor zich in de rationalistische woorden die hem de geestelijke wereld doen vergeten, ook in de onderbewuste ziel, maar hij heeft het voor zich in het levende beeld dat vol kracht is, dat niet alleen een symbool is, dat geen dood beeld is, dat een drager van kracht is, want hij heeft datgene voor zich wat tot zijn geestelijke omgeving behoort als hij niet in het aardse lichaam is. Een uitgebreid gemeenschappelijk geheugen dat reikt tot in het spirituele, dat is wat de gemeenschapsopbouwende kracht van de sekte is.

Antroposofische gemeenschapsvorming

De Antroposofische Vereniging heeft ook zo’n kracht nodig om het gemeenschapsleven in haar gemeenschap te laten ontstaan. Maar de reden voor gemeenschapsvorming in de antroposofische beweging kan van een andere aard zijn dan die in de beweging voor religieuze vernieuwing, hoewel het een de ander niet uitsluit, maar het een in de mooiste harmonie met het ander kan zijn, als de relatie sentimenteel juist wordt begrepen. Maar het is ook noodzakelijk om te begrijpen hoe een ander element van gemeenschapsopbouw in het menselijk leven kan komen. Een herinnering vertaald in het spirituele straalt naar ons uit vanuit de cultvorm. Cultformatie spreekt tot iets wat dieper gaat dan het menselijk intellect; cultformatie spreekt tot de menselijke geest, omdat de menselijke geest in principe de taal van het spirituele begrijpt, hoewel voor dit leven op aarde deze taal van het spirituele niet in het directe bewustzijn binnenkomt. En nu, om het andere element te begrijpen dat een overeenkomstige rol moet spelen in de Antroposofische Vereniging, is het vooral noodzakelijk dat je niet alleen op zoek gaat naar het mysterie van de taal en het geheugen met betrekking tot de aard van de gemeenschapsvorming, maar dat je ook op zoek gaat naar iets anders in het menselijk leven. Neem de toestand van de dromende persoon en vergelijk deze toestand van de dromende persoon met de volledig wakkere persoon in het dagelijks leven.

De wereld van de dromen kan mooi zijn, het kan groot zijn, het kan rijk aan beelden zijn, het kan betekenisvol en dubbelzinnig zijn, maar het is een wereld die de mens voor het aardse leven isoleert. De mens is alleen met de wereld van zijn dromen. Er ligt daar één persoon, slapend en dromend, anderen zijn om hem heen, slapend of wakend omwille van mij, de werelden die in hun ziel zijn, ze hebben in de eerste plaats voor wat hij ervaart in het droombewustzijn, ze hebben niets te maken met zijn droombewustzijn. De mens isoleert zich in zijn droomwereld, nog meer in zijn slaapwereld. Als we wakker worden, leven we onszelf in een bepaald gemeenschapsleven. De ruimte waarin we zijn, waarin de ander is, de sensatie, het idee van deze ruimte die hij heeft, hebben we zelf ook. We ontwaken in onze omgeving tot op zekere hoogte tot hetzelfde innerlijke zielenleven als hij ontwaakt.

Als we ontwaken uit het isolement van de droom, ontwaken we tot op zekere hoogte in de menselijke gemeenschap, eenvoudigweg door deze essentie van onze relatie als mens tot de buitenwereld. We zijn niet meer zo vastbesloten in onszelf, zo geweven en ingekapseld als in de droomwereld, hoe mooi, prachtig, betekenisvol en dubbelzinnig we ook dromen.

Maar, hoe worden we wakker? We worden wakker in de buitenwereld, we worden wakker in het licht, we worden wakker in het geluid, in de warmte, in alle andere inhoud van de zintuiglijke wereld, maar we worden ook wakker in de buitenwereld van andere mensen, in de natuurlijke wereld van andere mensen, althans voor het gewone dagelijkse leven. We worden wakker voor het dagelijks leven in de natuur. Het maakt ons wakker, het brengt ons uit het isolement in een bepaald gemeenschapsleven. We worden nog niet wakker en dit is het geheim van het dagelijks leven als mens in de mens, in het diepste van de mens. We worden wakker door het licht, we worden wakker door het geluid, we worden misschien wakker door de taal die de ander tot ons spreekt als behorend tot het natuurlijke in de mens, we worden wakker door de woorden die hij van binnenuit spreekt. We worden niet wakker door wat er in het diepst van de ziel van de ander gebeurt. We worden wakker in de natuurlijkheid van de ander, we worden niet wakker in de geestelijk-souplesse van de ander in het gewone leven van alledag.

Ontwaken aan de ander

Dit is een derde ontwaken of op zijn minst een derde staat van het zielenleven. Van het eerste ontwaken we in het tweede door de roep van de natuur. Vanaf de tweede ontwaakt men in de derde staat door de roep van de geestelijke-ziel in de andere persoon. Maar we moeten deze oproep eerst horen. Net zoals men op de juiste manier ontwaakt voor het dagelijks leven op aarde door de uiterlijke natuur, is er een ontwaken op hoger niveau wanneer we op de juiste manier ontwaken in het geestelijk-spirituele van onze medemens, wanneer we leren om in onszelf het geestelijk-spirituele van onze medemens te voelen, net zoals we het licht en geluid in ons geestelijk leven voelen tijdens het gewone ontwaken. We kunnen kijken naar mooie foto’s in het isolement van de droom, kunnen we buitengewone grote dingen ervaren in dit geïsoleerde droombewustzijn, bijvoorbeeld, zullen we nauwelijks lezen in het begin, zo niet volgen bijzonder abnormale toestanden. We hebben deze relatie met de buitenwereld niet. Welnu, hoe mooi ideeën we ook mogen overnemen uit de antroposofie, uit dit nieuws van een geestelijke wereld, we mogen theoretisch doordringen tot alles wat er over ons gezegd kan worden vanuit de ether, het astrale lichaam enzovoort, we begrijpen de geestelijke wereld nog niet.

We beginnen het eerste begrip van de geestelijke wereld pas te ontwikkelen als we ontwaken in de geestelijk-spiritualiteit van de ander. Pas dan begint het ware begrip van de antroposofie. Ja, het is onze taak om uit te gaan van die staat van waarachtig begrip van de antroposofie die men kan noemen Het ontwaken van de mens in de spirituele en mentale staat van de andere mens.

De kracht voor dit ontwaken kan worden opgewekt door het planten van spiritueel idealisme in een menselijke gemeenschap. Mensen praten tegenwoordig veel over idealisme. Maar idealisme is vandaag de dag iets wat nogal versleten is binnen onze hedendaagse cultuur en beschaving. Want het echte idealisme is pas aanwezig als de mens zich ervan bewust kan worden dat hij, net zoals hij, door de vorm van aanbidding te plaatsen, een spirituele wereld naar beneden tilt in het aardse, iets wat hij in het aardse heeft gezien, iets wat hij heeft geleerd te herkennen en te begrijpen in het aardse, in het bovenzinnelijk-spirituele, door het op te tillen in het ideaal. We brengen het bovennatuurlijke in het krachtige beeld als we de cultfiguur vieren. In het bovennatuurlijke verheffen we ons met ons zielenleven, wanneer we ervaren wat we in de fysieke wereld ervaren, spiritueel idealistisch zo dat we het leren voelen zoals we het in het bovennatuurlijke ervaren, wanneer we leren voelen op zo’n manier dat we tegen onszelf zeggen: Wat je hier in de wereld van de zintuigen hebt waargenomen, wordt plotseling levendig wanneer je het tot het ideaal verheft. Het wordt levendig als je er op de juiste manier in doordringt met je geest en zal impulsen geven. Wanneer je je hele innerlijke wezen met de wil uitstraalt en er enthousiasme op loslaat, dan ga je met je sensuele ervaring, idealiserend, de omgekeerde weg als je stiekem het bovennatuurlijke in de cultvorm stopt. Want als we een kleine, als we een grote antroposofische gemeenschap hebben, dan kunnen we in zekere zin bereiken wat er in deze eigenschap wordt gegeven. We kunnen het bereiken als we daadwerkelijk in staat zijn, door de levende kracht die we in de vormgeving van de ideeën van het spirituele stoppen, iets van een ontwaken te ervaren, iets van datgene wat niet alleen de zinnelijke ervaring idealiseert op zo’n manier dat het ideaal een abstracte gedachte is, maar op zo’n manier dat het ideaal een hoger leven krijgt, door erin te leven, dat het het tegenbeeld wordt van de sekte, namelijk het zintuiglijke dat in het bovenzinnelijke wordt opgetild. We kunnen dit emotioneel bereiken, als we ons laten verleiden om door te dringen tot deze cultivatie van spirituele sensatie waar we de antroposofische cultivatie beoefenen, als we begrijpen dat de deur, de poort naar de kamer zelf, hoe ontheiligend het ook is, geheiligd wordt door gemeenschappelijke antroposofische lectuur als iets dat we met eerbied overschrijden. En we moeten het gevoel kunnen oproepen dat dit het geval is bij ieder individu dat zich met ons verenigt in een gemeenschappelijke acceptatie van het antroposofische leven. En we moeten in staat zijn om dit niet alleen tot een innerlijke, abstracte overtuiging te brengen, maar ook tot een innerlijke ervaring, zodat we in een ruimte waar we antroposofie beoefenen niet alleen zitten zoals zoveel mensen die nemen wat we hebben gehoord, of nemen wat we hebben gelezen en transformeren in hun gedachten, maar dat door het hele proces van het nemen van antroposofische ideeën een echt geestelijk wezen aanwezig wordt in de ruimte waar we de antroposofie beoefenen. Zoals de goddelijke krachten op zintuiglijke wijze aanwezig zijn in de cultvormen die zich in de zintuiglijke wereld afspelen, zo moeten we leren om onze ziel, ons hart, bovennatuurlijk aanwezig te maken door onze innerlijke gemoedstoestand, een echt geestelijk wezen dat aanwezig is in de ruimte waarin het antroposofische woord klinkt, en onze toespraak, ons gevoel, ons denken, onze wilsimpulsen moeten we in geestelijke zin kunnen opzetten, dat is niet in abstracte zin, maar in de zin dat we het gevoel hebben dat we op onszelf neerkijken en luisteren naar een wezen dat boven ons zweeft, dat daar echt – spiritueel gezien – is. Spirituele aanwezigheid, bovenzintuiglijke aanwezigheid moeten we voelen, die er is omdat we aan antroposofie doen. Dan begint de individuele antroposofische activiteit een realisatie van het bovennatuurlijke zelf te worden.

Ga naar de primitieve gemeenschappen, er is meer dan alleen taal. De taal is de taal die in de bovenste man zit. Als je naar de hele persoon kijkt, zul je in primitieve menselijke gemeenschappen zien dat wat de mens tot de mens bindt, in het bloed van de gemeenschap zit. De bloedbanden houden mensen samen in de gemeenschap. Maar in het bloed leeft datgene wat een groepsziel of groepsgeest is, die niet op dezelfde manier in een vrije mensheid wordt gevonden. In een groep mensen die met elkaar verbonden waren door bloedbanden was er een gemeenschappelijk spiritueel, om zo te zeggen van onderaf. Waar gemeenschappelijk bloed door de aderen van een aantal mensen stroomt, is een groepsgeest aanwezig.

Zo kan, hoewel niet zo’n groepsgeest door bloed, maar een echte gemeenschapsgeest tot stand komen door wat we samen ervaren, door de antroposofische dingen samen op te nemen. Als we dit kunnen voelen, dan binden we ons als mens tot ware gemeenschappen. We moeten gewoon de antroposofie waarmaken, door in onze antroposofische gemeenschappen het bewustzijn te creëren dat, wanneer mensen samenkomen voor gemeenschappelijk antroposofisch werk, de persoon eerst ontwaakt in het spirituele en spirituele van de andere persoon. Mensen ontwaken voor elkaar, en door elkaar steeds weer te vinden, ontwaken ze in een veranderde toestand, omdat ze ondertussen allemaal iets anders hebben meegemaakt en enige vooruitgang hebben geboekt. Ontwaken is ontwaken in sporten en spruiten. En als je eenmaal de mogelijkheid hebt gevonden dat menselijke zielen in menselijke zielen ontwaken en menselijke geesten in menselijke geesten, dat je met het levende bewustzijn naar de antroposofische gemeenschappen gaat: Pas dan worden we zo alert dat we eerst met elkaar de antroposofie begrijpen, en als je op basis van dit begrip de antroposofische ideeën niet in een ontwaakte ziel, in de slapende ziel van het dagelijks leven voor het hogere bestaan opneemt, dan zal de gemeenschappelijke echte spiritualiteit via je werkplek naar beneden komen.

De omgekeerde cultus

Is het dan de waarheid als we over de bovennatuurlijke wereld spreken en niet in staat zijn op te staan om zo’n echte spiritualiteit, zo’n omgekeerde cultus te begrijpen? Pas dan staan we echt in het grijpen, in het grijpen van het geestelijke binnenste, wanneer we niet alleen het idee van dit geestelijke op een abstracte manier hebben en het bijvoorbeeld theoretisch kunnen reproduceren, kunnen we het ook theoretisch voor onszelf reproduceren, maar wanneer we kunnen geloven, maar geloven op basis van een aantoonbaar geloof, dat geesten in het geestelijke grijpen een geestelijke gemeenschap met ons hebben. Ze kunnen de antroposofische vorming van de gemeenschap niet via externe instellingen veroorzaken. Ze moeten het creëren vanuit de diepste bronnen van het menselijk bewustzijn zelf.

Ik heb u vandaag een deel van de weg gewezen om dit te doen; ik ga morgen verder in mijn beschrijvingen ervan. Door middel van dergelijke beschrijvingen wil ik erop wijzen dat het belangrijkste voor de antroposofische vereniging, als zij zich verder wil ontwikkelen, is dat zij gegrepen wordt door een echt begrip van de antroposofie. Als dit ware begrip van de antroposofie er is, dan is dit begrip niet alleen de weg naar ideeën van de geest, maar ook naar gemeenschap met de geest. Maar dan bouwt het bewustzijn van deze gemeenschap met de spirituele wereld ook een gemeenschap op. En de gemeenschappen die door karma zijn voorbestemd, zullen worden gevormd. Ze zullen een effect zijn van het juiste antroposofische bewustzijn. Niet-externe middelen kunnen worden aangegeven. Als iemand ze aan jou beschrijft, beschrijft hij iets dat op een charlatan lijkt.

Welnu, tot op zekere hoogte zijn dergelijke dingen in de twee decennia van antroposofische ontwikkeling toch begrepen, door velen in spirituele zin begrepen, en ik zal daar morgen misschien wat dieper op in moeten gaan, want ik zal deze reflectie morgen voortzetten en op een ander doel wijzen. Maar nu wil ik slechts een paar woorden toevoegen aan wat in u misschien is opgewekt door deze beschrijving van de geestelijke fundamenten van het antroposofische gemeenschapsleven. Aan de ene kant bevat de antroposofische beweging echt de elementen waaruit de beschrijvingen die ik u zojuist heb gegeven, moeten komen. De Antroposofische Vereniging kan er op een of andere manier uitzien in bepaalde tijdperken. Antroposofie is onafhankelijk van elke antroposofische samenleving en kan onafhankelijk worden gevonden van een dergelijke samenleving. Het kan echter ook op een bijzondere manier worden gevonden door het feit dat mensen weten hoe ze voor elkaar moeten ontwaken en op deze manier ontstaat gemeenschapsvorming uit dit ontwaken. Want men ontwaakt altijd weer met de mensen bij wie men zich bevindt, daarom blijft men bij hen. Er zijn innerlijke spirituele redenen. Dit moet steeds meer worden begrepen binnen de Antroposofische Vereniging; en in feite moet alles wat voor de welvaart van de Antroposofische Vereniging naar voren wordt gebracht, doordrongen zijn van krachten die uiteindelijk overal naar de Antroposofische als zodanig leiden.

Ik was zeer tevreden toen ik onlangs, na wekenlang door de vergaderingen te zijn gegaan, kleinere en grotere vergaderingen, waarin de dingen die nu in deze dagen in de vergadering van afgevaardigden gebeuren, werden voorbereid, nadat ze daar hadden gedebatteerd, zoals men dat doet in parlementen, zoals men dat doet in verenigingen en anders uit de gebruikelijke rationalistische dagelijkse overwegingen, in een jongerenvergadering, in een assemblee van jonge academici. Er werd ook gesproken over wat er zou gebeuren. Nou ja, een tijdje hadden ze het over het uiterlijk, maar na een tijdje zaten ze plotseling midden in een echte antroposofische discussie. De kwestie van het dagelijks leven vloeide in zo’n stroming dat men alleen maar kon discussiëren als men antroposofisch sprak. Dit zou het mooiste zijn als de antroposofische theorieën niet op een kunstmatige, sentimentele, kunstmatige, nevelige manier onder onze aandacht werden gebracht, zoals vaak is gebeurd, maar als we op een natuurlijke manier tot hen kwamen, buiten de gewone behoeften van het leven om, buiten de discussie over deze behoeften:
Nu weet men niet meer hoe men moet studeren, hoe men scheikunde, natuurkunde moet studeren, als men niet begint te praten over antroposofie om zich te verdiepen in de noodzaak van studie. Dit is de geest die onder ons kan heersen.

Maar we zullen pas morgenavond tot een conclusie komen, als de dingen op dezelfde manier doorgaan als ze tot nu toe zijn gegaan. We komen alleen maar in een enorme chaos terecht, een tragische chaos. Want bovenal moeten we niet allerlei sentimentele dingen aan het haar trekken, maar moeten we antroposofische impulsen in ons hart gieten, antroposofische impulsen in alle duidelijkheid. Dan zullen onze onderhandelingen vruchtbaar zijn.

Maar zoals de zaken er nu voorstaan, zie ik in deze zaal twee partijen van mensen, twee groepen van mensen, die elkaar helemaal niet begrijpen en die nog niet de allereerste stap naar wederzijds begrip hebben kunnen zetten. Waarom? Want aan de ene kant moeten we spreken vanuit een twee decennia oude ervaring, van wat ik me vandaag in het begin een beetje heb laten beschrijven, en aan de andere kant is er geen interesse in deze ervaring. Dit is niet in kritische zin bedoeld, maar alleen in de zin van een angstig antwoord.

We hebben ervaren dat mensen elkaar hebben gevonden, goedbedoelende mensen, mensen die enthousiast zijn over antroposofie op hun eigen manier, die onze discussies hier eenvoudigweg hebben gekopieerd door te zeggen Wat is het nut van al deze presentaties als ze aan ons worden uitgedeeld op een moment dat degenen die er nog niet mee vertrouwd zijn, willen weten welke ernstige gevaren de Antroposofische Vereniging bedreigen? Aan de ene kant is er een elementaire, natuurlijke interesse, zou ik zeggen, in het leven in de Antroposofische Vereniging, een leven dat iets familie-achtigs heeft, maar dat ook de goede aspecten van familie-achtig heeft; aan de andere kant is er datgene dat er niet in geïnteresseerd is, dat alleen een algemeen idee heeft van een Antroposofische Vereniging.

Beide zaken zijn, zoals de zaken er nu voorstaan, zo gerechtvaardigd dat als we niet snel tot een heel andere vorm van discussie komen, het beste is dat ik gewoon mijn mening geef, want wat er moet gebeuren moet uit de boezem van de samenleving komen, als we aan de ene kant de oude antroposofische vereniging laten zoals ze is en aan de andere kant, voor al diegenen die nu iets heel anders willen, een vereniging van vrije antroposofische gemeenschappen oprichten. De twee konden, elk op zijn eigen bodem, cultiveren wat hem na aan het hart ligt. Aan de ene kant zouden we de oude Antroposofische Vereniging hebben, aan de andere kant zouden we een losse maar intieme vereniging van vrije gemeenschappen hebben. De twee samenlevingen zouden een manier kunnen vinden om samen te leven. Het zou in ieder geval beter zijn als dit zou gebeuren dan de hopeloosheid die voor morgenavond zou ontstaan, als de discussie zo ver doorgaat. Ik zou u dus willen vragen om bij de voortzetting van onze discussie ook dit idee in te brengen, of u niet wilt voorkomen dat er een onwaarheid ontstaat die zou bestaan uit verlijming, of we de oude dingen op hun plaats laten of hervormen.

Als de dingen zo blijven dat de ene kant de andere niet begrijpt, laten we dan de twee hierboven geschetste associaties binnen de antroposofische beweging vaststellen. Ik zeg u dit vanuit een bezorgd, zeer bezorgd hart, want niemand zal mij ontkennen dat ik begrijp wat het betekent om voor de antroposofische zaak te zorgen. Ook zal niemand mij ontkennen dat ik zelf weet wat het betekent om van de antroposofische zaak te houden. Maar het is beter om twee broers en zussen te hebben die van elkaar houden, elk hun eigen weg gaan, die alleen samenkomen in een gemeenschappelijk ideaal, dan om iets te hebben dat na korte tijd tot chaos zou leiden.

Mijn beste vrienden, jullie mogen niet vergeten dat de dingen die ons in moeilijkheden brengen de individuele redenen zijn. Dat had tot in de puntjes moeten worden uitgediept. Ik wil niet eens beweren dat het laatste bestuur meer werk heeft verricht dan het vorige, althans niet meer dan ik deed in het centrale gebied toen ik algemeen secretaris was. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom: wat had er in antroposofische zin moeten gebeuren, nadat de individuele rechtvaardigingen hier in Stuttgart waren ontwikkeld? Deze vraag moet worden beantwoord. Want vandaag de dag kunnen we deze fundamenten niet meer wegnemen. We moeten hun levensomstandigheden achterhalen nadat ze er zijn. Maar als we niet leren begrijpen hoe we in antroposofische zin vorm moeten geven aan wat we de afgelopen vier jaar niet hebben begrepen, als we ze als vreemde lichamen in de antroposofische beweging plaatsen, zoals is gebeurd, dan zullen de fundamenten die sinds 1919 zijn ontstaan, de hele antroposofische beweging ruïneren. Dan verpesten ze elke centrale raad, hoe die ook heet.

Het gaat er dus om feitelijke en niet persoonlijke discussies te voeren en duidelijk te maken hoe de Antroposofische Vereniging moet worden gestructureerd, nu zij deze redenen, waarvan er één zo mooi is als de vrijeschool, heeft opgeslorpt. Daar is geen enkele toon van gesproken, want wie vertrouwd is met de dingen die in Stuttgart gebeuren, heeft zich min of meer gedeisd. Ik zou met name willen dat de twee heren in de centrale commissie – en ik sluit de derde, de heer Leinhas, uit, die de enige is die mij intensief heeft geholpen en bijgestaan in een belangrijke zaak, en ik kan zelfs niet wensen dat hij zich aan de centrale commissie wijdt, hoewel hij er in de meest prominente zin toe behoort – ik zou willen dat de twee andere heren in de centrale commissie commentaar geven op deze zaak. Het is geen kwestie van verdediging of iets dergelijks, maar van wat ze te zeggen hebben over zo’n toekomstige structuur voor de Antroposofische Vereniging, die de mogelijkheid heeft om de redenen die er sinds 1919 zijn, in zichzelf op te nemen. Anders zullen deze redenen onverantwoordelijk zijn geweest. Dat mogen ze niet doen, want ze zijn er een keer.

De vragen zijn ernstig in de meest vooraanstaande zin van het woord. En we moeten ons met hen bezighouden, we moeten de discussie objectief en niet persoonlijk voeren. Ik bedoelde de woorden die ik nu spreek, heel objectief, niet zozeer gericht tot een persoon of personen in het bestuur. Persoonlijkheden worden niet gedenigreerd, maar ik denk dat wat ik nu weer heb benadrukt, besproken moet worden. Als de twee verenigingen zouden worden opgericht, zou de ene, die de voortzetting is van de oude antroposofische vereniging, zich kunnen bezighouden met de zorg voor wat er uit de boezem van de vereniging is gekomen, en de andere, omdat die niet geïnteresseerd is, zou de antroposofische weg in engere zin kunnen volgen. Ik wilde dit kort samenvatten. Ik zal morgen om twaalf uur ’s middags meer in detail over de feiten spreken.