De aard van de geesteswetenschap en de betekenis ervan voor het heden

Eerste voordracht uit de cyclus ‘Antwoorden van de geesteswetenschap op de grote vragen van het bestaan’ (GA 60). Berlijn 20 oktober 2010

Sinds enkele jaren probeer ik vanuit deze plaats gedurende de wintermaanden lezingen te geven over een gebied dat ik spirituele wetenschap zou willen noemen. Ook deze winter zal in de u aangekondigde lezingenreeks opnieuw een beeld van de feiten van de geestelijke wereld worden gegeven. Het moet worden beschouwd als wat behoort tot de grote vragen van het bestaan: de relatie van leven en dood, van slaap en ontwaken, van menselijke ziel en dierlijke ziel, menselijke geest en dierlijke geest en geest in het plantenrijk. De essentie van de menselijke ontwikkeling door verschillende leeftijden, door de kindertijd, de jeugd en de latere levensjaren, het deel van het onderwijs in de hoofdpersoon van de mens, moet dan in aanmerking worden genomen. Het geestelijk leven zal verlicht worden door de blik te richten op grote individualiteiten van de menselijke ontwikkeling, naar Zarathustra, Mozes, Galilei, Goethe en Zarathustra. We zullen aan de hand van individuele voorbeelden proberen te laten zien welke relatie de hier genoemde geesteswetenschap heeft met de natuurwetenschap: aan de hand van het voorbeeld van de astronomie en de geologie. En dan zullen we proberen te zeggen wat er te zeggen valt over de mysteries van het leven vanuit de bronnen van de geesteswetenschap zelf. Elk jaar werden deze overwegingen voorafgegaan door een soort oriënterende, algemene opmerking. Deze gewoonte moet ook in dit jaar worden gevolgd, door vandaag te spreken over de betekenis van de geesteswetenschap, haar essentie en haar relatie of – men zou ook kunnen zeggen – haar taak binnen de verschillende geestelijke behoeften van het heden.

In de zin waarin wij hier over de geesteswetenschap spreken, kan men zeggen dat de geesteswetenschap in de brede kring van onze mensheid vandaag de dag nog steeds een tamelijk impopulaire zaak is. Het is waar dat men ook spreekt van “geestelijke wetenschap” buiten de aspecten die hier aan de orde komen. Men begrijpt, bijvoorbeeld, door de geschiedenis iets wat gedocumenteerd wordt door de naam geesteswetenschap, en waarschijnlijk ook door andere kennisgebieden van het heden. In een andere betekenis dan gewoonlijk gesproken wordt als spirituele wetenschap, zou dit hier moeten gebeuren. Als men het vandaag de dag over “geesteswetenschap” heeft en de naam bijvoorbeeld in de geschiedenis toepast, dan zal men in het uiterste geval toegeven, dat men naast wat voor de menselijke waarneming, de zintuiglijke en intellectuele ervaring beschikbaar is, ook bepaalde grote tendensen voor de geschiedenis in aanmerking kan nemen, die als krachten in de stroom van verafgelegen gebeurtenissen effectief blijken te zijn en als het ware de lotsbestemming van de afzonderlijke volkeren en staten teweegbrengen. Men spreekt ook van algemene ideeën in de geschiedenis en in het menselijk leven. Wie nadenkt over wat in zo’n geval bedoeld wordt, zal al snel tot de conclusie komen dat abstracte ideeën bedoeld zijn, wat men aanspreekt, wanneer men spreekt over de krachten, de essentie, van datgene wat het menselijk lot stuurt. In zekere zin zijn het algemene ideeën waarmee het menselijke begripsvermogen een kennisrelatie kan opbouwen.

In een andere zin wordt hier gesproken over spirituele wetenschap, in die zin dat de spirituele wereld verondersteld wordt een wereld te zijn die essentieel is, net zoals de menselijke wereld essentieel is binnen het fysieke bestaan. Het zal worden aangetoond: als men verder gaat dan wat wordt voorgesteld aan de uitwendige waarneming van de zintuigen, aan de ervaring van het begrip en aan de leidende krachten van het menselijk en wereldse bestaan in het algemeen, met de cognitieve vermogens van de mens, dan komt men niet alleen tot abstractie, tot begrippen die aan sap en kracht ontbreken, maar tot iets dat essentieel is, tot iets dat leeft, vol van inhoud, spiritueel doordrenkt is van het bestaan, zoals de essentie van de mens zelf. We hebben het hier dus over een spirituele wereld met een echt bestaan. En dat is wat de geesteswetenschap impopulair maakt voor de standpunten van de breedste kringen van onze huidige spirituele aspiraties. Het is nog steeds het minste wanneer men degenen die dergelijke spiritueel-wetenschappelijke onderzoekstrajecten beginnen, “chatterers”, “dromers” of “fantomen” noemt. En het is vandaag de dag nog steeds gebruikelijk om te zeggen dat alles wat bedoeld is om te verschijnen als een strikte methode, als een echte wetenschap op dit gebied, of om zich voor te doen als een echte wetenschap op dit gebied, een nogal dubieuze zaak is.

Grote, enorme vooruitgang heeft altijd een grote suggestieve invloed gehad op de mensheid, ook met betrekking tot alle denken, voelen en voelen. En als we kijken naar de grote vooruitgang in het menselijk leven in het algemeen in de afgelopen eeuwen – we kunnen bijna zeggen in de laatste eeuwen – dan liggen die niet in de geesteswetenschappen waarover we hier zullen spreken, maar op het gebied waar de mensheid nu zo trots op is – en terecht, zoals we meteen moeten benadrukken – en waarvan ze nog steeds grote verwachtingen heeft voor de verdere ontwikkeling van de mensheid in de toekomst. Deze vooruitgang van de laatste eeuwen tot op de dag van vandaag is in het veld dat groeit uit de natuurwetenschappen. Als men bedenkt hoe enorm groot alles is wat vandaag de dag voor de menselijke kennis is opgedaan, niet alleen in theorie op het gebied van de natuurwetenschap, en wat de beloftes van de bodem van de natuurwetenschap zijn, en als men bovendien de grote betekenis van deze wetenschappelijke verworvenheden voor het uiterlijke leven op de schaal legt, dan moet men zeggen: de zegening, de betekenis van deze wetenschappelijke vooruitgang kon en moest een suggestieve kracht uitoefenen op het menselijk verstand in deze tijd. Dit suggestieve effect heeft zich dus ook aan een andere kant geuit. Had het zich alleen maar zo uitgedrukt dat de menselijke geest iets bovenal voelde als een soort seculiere cultus ten aanzien van deze enorme vooruitgang, die zelfs een woord van de dood tegen hem kon uitspreken? Maar deze suggestieve kracht heeft zich ook uitgedrukt in de richting dat niet alleen wordt erkend wat wetenschappelijk onderzoek en de daaruit voortvloeiende vooruitgang betekenen voor onze tijd, maar dat het heeft uitgedragen in de richting dat in de breedste kringen het geloof is ontstaan dat alle kennis, alle kennis van de mensheid alleen kan worden verkregen op die grond die vandaag de dag wordt erkend als de wetenschappelijke. En omdat dit geloof ons tot de conclusie brengt dat het gerechtvaardigd is te geloven dat deze methoden van de natuurwetenschap in tegenspraak zijn met de methoden van de geesteswetenschappen, dat het voor iedereen die op wetenschappelijke gronden staat, onmogelijk is om te spreken van de verkenning van een spirituele wereld, is het vooroordeel in de breedste kringen wijdverbreid dat de geesteswetenschap moet worden afgewezen ten aanzien van de legitieme eisen van de natuurwetenschap. Bij deze afwijzing is het vooral merkbaar dat iets dat extreem zwaar op de proef gesteld kan worden.

De wetenschappelijke methode, zo wordt gezegd, is er een waarvan de onderzoeksresultaten, waarvan de resultaten door ieder mens op ieder moment kunnen worden geverifieerd, en dat bij het verkrijgen van deze resultaten, deze onderzoeksresultaten, niets mag meespelen met wat er in de subjectieve mens aan de hand is als gevoel, sympathie of antipathie, verlangen of verlangen. Dat er niets aan de voorwaarde mag afdoen: men wil dit resultaat toch al hebben; het menselijke element moet worden uitgesloten van onderzoek en bij de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek moet de pure objectiviteit van de dingen kunnen worden besproken. De geesteswetenschappen kunnen deze eis niet zonder meer stellen. Voor hen die zich snel een mening vormen over de universaliteit van deze eis, zal de reden om de geesteswetenschap af te wijzen eenvoudigweg voldoende zijn om niet aan deze eis te voldoen. Waarom is dit zo? De natuurwetenschap heeft de objecten van haar onderzoek, waarover zij spreekt, rond de mens. Het gaat uit van datgene wat aan ieder mens kan worden voorgelegd, waar ieder mens met de methoden van de natuurwetenschap aan kan denken, wanneer hij voor de zaak wordt geleid. En het lijkt erop dat het niet uitmaakt wat de voorwaarden zijn voor de mens om te benaderen wat er in zijn omgeving aan zijn gezichtsveld wordt gepresenteerd. Het is precies datgene wat in de algemene vraag tot uitdrukking komt: wetenschappelijke kennis moet voor ieder mens op elk moment controleerbaar zijn.

Hoe de natuurwetenschappen hun resultaten behalen, in de manier waarop zij te werk gaan, kan zelfs de ware geesteswetenschappen helemaal niet verder gaan. In eerste instantie kan het niet zeggen: het is noodzakelijk dat de resultaten ervan door ieder mens op elk moment kunnen worden geverifieerd. Want het moet ervan uitgaan dat deze resultaten, deze onderzoeksresultaten, worden verkregen door het feit dat de mens zijn innerlijk niet als iets vast, als iets gesloten beschouwt, dat hij zijn subjectieve wezen niet als iets af, maar als iets tegen zichzelf zegt: Mijn subjectieve wezen, deze hele som van mijn zielsbestaan, zoals ik het tegen de wereld in kan zetten, is niet voltooid, niet af, het kan worden ontwikkeld, het zielsleven kan worden verdiept. Het leven van de ziel kan zo verder gaan dat wat men vindt als men de zintuigen naar de buitenwereld stuurt en de geest toepast op wat de zintuigen zeggen, als het ware slechts een basis is voor verdere zielservaringen. Verdere zielservaringen ontstaan wanneer de ziel zich in zichzelf verdiept, aan zichzelf werkt, wanneer zij de onmiddellijke opname van het leven slechts als uitgangspunt ziet en dan door de stadia van het bestaan worstelt met krachten die er aanvankelijk in sluimeren, maar die niet zo kunnen worden bekeken dat ze door een uitwendig oog kunnen worden onderzocht.

Wat de geestelijke onderzoeker dus moet ondergaan ter voorbereiding op zijn studie is een innerlijke strijd van de ziel die volledig onafhankelijk is van wat de mens zelf in zich heeft. Als men dus überhaupt van de wetenschap eist dat de mens niets mag brengen tot de resultaten die hij zich van buitenaf kan voorstellen, dan kan er helemaal geen sprake zijn van geestelijke wetenschap. Maar wie een beetje nadenkt en zich afvraagt: Wat is het belangrijkste deel van de eisen die aan de geesteswetenschap worden gesteld – zou kunnen zeggen dat de resultaten ervan voor ieder mens gelden, dat zij niet onderworpen zijn aan de persoonlijke willekeur van de een of andere menselijke individualiteit, en dat zij niet alleen een betekenis hebben voor het innerlijke leven van de een of andere mens, maar ook een betekenis hebben voor alle mensen. Dat is de betekenis van alle wetenschap, dat het niet alleen geldt voor degene die met de objecten van de wetenschap wordt geconfronteerd, maar dat, als de objecten worden onderzocht, dit kan leiden tot kennis die geldig kan zijn voor alle mensen. Als het nu waar was dat wat is gekarakteriseerd als de ontwikkeling van de mens alleen maar subjectief is, dat het alleen geldig is voor een of andere mens, en dat hij alleen maar een persoonlijk geloof heeft, dan zou de geesteswetenschap echt niet kunnen worden besproken. Maar deze winter zal het ons ook laten zien dat dit innerlijke leven van de mens, de strijd van de ziel uit krachten die eerst sluimeren, maar die kunnen ontwaken, zich kunnen ontvouwen en ontwikkelen en vervolgens de mens uit ervaring naar ervaring kunnen leiden, en dat dit zielsleven nog steeds kan opstijgen naar een stadium waarin zijn ervaringen een zekere eigenaardigheid hebben.

Als we kijken naar het menselijk leven zoals dat in de menselijke ziel gebeurt, dan is het in de eerste plaats een heel persoonlijk leven, voor sommigen een heel persoonlijk leven, voor anderen anders. Degene die een gezonde zelf-beschouwing heeft, zal in staat zijn om met dit of datgene wat in zijn ziel opkomt in sympathie of antipathie, die als het ware slechts een persoonlijke noot heeft, te beseffen dat dit en hoe het zo is. Maar de innerlijke ervaring leidt tot een bepaald punt, waar slechts een methodisch gedreven zelfkennis, een zuivere zelfkennis die niet beïnvloed wordt door het persoonlijke, tegen zichzelf te zeggen heeft: het persoonlijke is gewoon ontdaan, vormt een speciaal gebied, maar dan komt men op een bepaald punt, waar men op een bepaald punt komt, waar voor de innerlijke ervaring, voor de buitenzintuiglijke ervaring, voor de buitenzintuiglijke ervaring, net zoals de willekeur ophoudt, zoals het ophoudt, als het ophoudt, als je de confrontatie met die of die zintuiglijke fenomenen aangaat, en waar men niet kan denken hoe men wil, maar niet kan denken hoe men wil, maar moet denken hoe men moet denken hoe men moet denken hoe men wil, waar men niet kan denken hoe men wil. Zo komt de mens ook innerlijk, geestelijk, in een bepaald gebied, in een bepaald gebied, in een bepaald gebied, waar hij zich er duidelijk van bewust wordt dat zijn persoonlijke subjectiviteit niet meer spreekt, maar dat nu niet meer zintuiglijk zichtbaar is, maar dat bovenzinnelijke wezens en krachten spreken, waarvoor zijn individualiteit net zo weinig betekenis heeft als betekenis voor wat de uiterlijke zintuiglijke objecten zeggen. Deze kennis moet echter wel worden opgedaan als we willen spreken van het recht dat wat er over de geestelijke wereld wordt gezegd, de naam wetenschap draagt. Ook deze winter zijn deze lezingen weer een bewijs dat de overwegingen over de verkenning van de spirituele wereld een wetenschap mogen worden genoemd.

Men moet dus zeggen dat de geesteswetenschap in wezen gebaseerd is op datgene wat de menselijke ziel kan onderzoeken wanneer zij een punt heeft bereikt in haar innerlijke strijd en ervaring waarbij het persoonlijke niet langer deelneemt aan de waarnemingen van de spirituele wereld, maar de spirituele wereld zelf haar eigenaardigheden laat vertellen. Als men de geesteswetenschap met de natuurwetenschap vergelijkt, zullen sommigen misschien zeggen: “Maar dan mist de geesteswetenschap de belangrijke eigenschap dat zij een overtuigende indruk kan maken op alle mensen, die in de natuurwetenschap aanwezig is, omdat men zich overal waar wetenschappelijke resultaten plaatsvinden bewust is van het feit dat men zich overal waar wetenschappelijke resultaten optreden: Zelfs als je dit niet zelf hebt onderzocht en gezien, als je naar het observatorium of naar het laboratorium bent gegaan en de telescoop en de microscoop hebt gebruikt, kun je het op dezelfde manier herkennen als degene die je op de hoogte heeft gebracht. En het kan verder worden gezegd: Als, op de weg van de geestelijke wetenschap, het bewijs is een zuiver innerlijke, en de ziel worstelt met zichzelf totdat het zegt: nu geef je niets van je persoonlijkheid aan wat de objecten je vertellen – het blijft een enkele strijd. En tegen hem die op deze manier bepaalde resultaten heeft bereikt, of aan wie de geest-wetenschappelijke onderzoeker deze resultaten meedeelt, zou men moeten zeggen: Voor mij blijven deze resultaten een onbekend land totdat ik zelf naar hetzelfde punt opstijg!

Ook dit is – en dat zullen we zelf zien – een onjuist bezwaar. Zeker, het gaat om deze eenzame strijd van de menselijke ziel, deze ontmaskering van de krachten die in de menselijke ziel sluimeren om door te dringen in de geestelijke wereld, waar het objectief tot ons spreekt. Maar de spirituele wereld is zo: Wanneer de resultaten van de geesteswetenschap worden gecommuniceerd, dan zijn de resultaten niet zonder effect. Wat uit een menselijke ziel voortkomt die door geestelijk-wetenschappelijk onderzoek als boodschap aan andere zielen getest is, kan door iedere ziel opnieuw gecontroleerd worden, in zekere zin echter niet zozeer dat men in het laboratorium kan zien wat de andere ziel heeft gevonden, maar op een zodanige manier dat men het kan zien. Want in elke ziel leeft een onbevooroordeeld gevoel voor waarheid, een gezonde logica, een gezonde redelijkheid. En als de resultaten van spiritueel onderzoek gekleed zijn in gezonde logica, in datgene wat tot onze gezonde waarheidszin spreekt, dan kan een snaar in elke ziel, of tenminste in elke onpartijdige menselijke ziel, resoneren met de communicerende ziel. Men kan zeggen dat elke ziel, ook al heeft ze zich nog niet overgegeven aan de uitgesproken eenzame strijd, vatbaar is om zich te laten absorberen door een onbevooroordeelde logica en door een gezond gevoel van waarheid, zoals dat door de geestelijke wetenschap wordt gecommuniceerd. Hoewel we zeker moeten toegeven dat in de breedste kring waarin vandaag de dag dit of dat door de geesteswetenschap wordt gedaan, de ontvangst van de mededelingen van het geestelijk onderzoek niet leidt tot de aanvaarding van de boodschappen van de geesteswetenschap.

Alleen deze wetenschap zelf kan bewijzen dat er nu zo’n objectief feit van de geest bestaat. Maar er moet nu al op gewezen worden dat deze wetenschap precies leidt tot wat wij de werkelijke, de werkelijke inhoud van de geestelijke wereld noemen, een inhoud die levend gevuld is met zo’n zijn, zoals de mens zelf gevuld is met het zijn. Vanuit dit oogpunt is de geesteswetenschap duidelijk over het feit dat al het uiterlijke, lichamelijk-sensuele bestaan, waarvan de zintuigen tot ons spreken en dat gebaseerd is op rationele ervaring, uiteindelijk gebaseerd is op een spirituele wereld, dat de mens, net als alle andere dingen, geboren is uit deze spirituele wereld, zich zo heeft ontwikkeld, dat achter de zintuiglijke wereld, achter wat gewoonlijk het fysieke uiterlijke bestaan wordt genoemd, het gebied van de spirituele wereld zich uitbreidt. Wanneer nu de geesteswetenschap geleidelijk verandert om aan de hand van haar waarnemingen te laten zien hoe het er in deze geestelijke wereld uitziet, hoe de geestelijke wereld aan onze zintuigen ten grondslag ligt, dan begint in vele kringen van onze huidige tijd de afkeer, de afkeer, de afkeer, die in het begin van de contemplatie van vandaag de dag werd genoemd: In brede kringen van het heden is de geesteswetenschap een tamelijk impopulaire zaak. En het is geenszins moeilijk te begrijpen dat deze geesteswetenschap vandaag de dag nog steeds op enorme weerstand stuit. Het is heel vanzelfsprekend en niet alleen vanzelfsprekend, omdat datgene wat in een bepaalde relatie, zoals de geesteswetenschap, nieuw is opgenomen in het culturele leven van de mensheid, altijd met een zekere repressie is behandeld, zoals alle kleine en grote prestaties van de mensheid; maar omdat er in feite nogal wat dingen in de kring van ideeën zitten die de mens vandaag de dag ontleent aan bijvoorbeeld wetenschappelijke observatie, die juist de noodzaak veroorzaakt dat degenen die geloven dat ze volledig op het terrein van de natuurwetenschap zijn, verstrikt moeten raken in een grote mate van tegenstrijdigheid wanneer ze horen over wat de geestelijke wetenschap zegt. Iedereen die zelf op het terrein van de geesteswetenschap staat, heeft er geen twijfel over dat met een zeker recht honderden en honderden zogenaamde weerleggingen van deze geesteswetenschap kunnen worden opgeworpen. Net als in de Parenthesis wil ik er alleen aan toevoegen dat ik zelf in de nabije toekomst op verschillende plaatsen en ook hier in de toekomst twee lezingen zal geven, zodat er duidelijkheid kan worden gebracht in de gestelde vraag, waarvan de eerste de vraag zal zijn: “Hoe weerleggen we de theosofie? “Hoe rechtvaardigt men de Theosofie? Dit moet op proef gebeuren, zodat eens kan worden aangetoond hoe degene die op de grond van de geesteswetenschap staat, werkelijk alles kan verzamelen wat tegen de geesteswetenschap kan worden weerlegd. Ja, ik zou nog meer willen zeggen dan wat er al is gezegd, dit is het geval dat de weerleggingen van de geesteswetenschap, zoals we het vandaag de dag meestal over weerleggingen hebben, helemaal niet zo moeilijk zijn in relatie tot hun verschillende resultaten. Het is gemakkelijk om onderzoek in de geesteswetenschappen te weerleggen.

Ik wil deze weerleggingen niet direct met elkaar vergelijken, maar om duidelijk te maken wat ik wil zeggen, wil ik me aansluiten bij iets dat vaak opvalt als je werken van bepaalde filosofen over de Hegeliaanse filosofie leest. – Ik zal het hier niet hebben over wat belangrijk is aan de Hegeliaanse filosofie, wat waar is en wat fout is; laten we dat aan de ene kant laten. – Er zullen weinig kenners van Hegel’s kenners zijn die niet inzien dat ze in Hegel te maken hebben met een belangrijke geest. Nu staat er in Hegels geschriften een vreemde zin die als het ware een diepe indruk kan maken op hen die Hegel met een licht hart willen weerleggen. En deze zin luidt: “Alles wat echt is, is redelijk”. Laten we nu eens denken, zou je kunnen zeggen, wat een innerlijke lach zo’n zin moet oproepen bij degenen die een dergelijke zin willen weerleggen! Een filosoof zal groot zijn die zulke onzin spreekt: “Alles wat echt is, is redelijk”. Je hoeft maar één blik op de wereld te werpen en je zult zien hoe onvoorzichtig deze zin is! Er is een eenvoudige methode om de juistheid van deze stelling te weerleggen en het bestaat erin om de eigen domheid zo dik als een stok te maken. Want daarvan kan men zeggen dat het zeker niet redelijk is. Moet het feit dat een weerlegging gemakkelijk wordt, er ook toe leiden dat een weerlegging eenvoudigweg lichtvaardig wordt opgevat en lichtvaardig als betekenisvol wordt opgevat? Dat is een heel andere vraag, die misschien wordt beantwoord door het volgende in overweging te nemen: Hegel had echt zo dom moeten zijn – men kan net zo goed bij Hegel staan als men wil – dat hij zich niet zou hebben gerealiseerd wat er tegen deze zin als weerlegging bestaat? Had hij echt moeten geloven dat geen enkele man iets stoms kon doen? Zou men zich niet moeten afvragen in welke zin Hegel deze zin had kunnen betekenen, en dat zo’n weerlegging helemaal niet betekent wat er bedoeld wordt? Dit kan ook het geval zijn bij veel zaken van de geesteswetenschap. Om aan te sluiten bij iets concreets: de geesteswetenschap moet ervan uitgaan – dat wat wij in de mens herkennen als het instrument van denken, verbeelden, voelen en willen, namelijk het zenuwstelsel met de hersenen, is opgebouwd uit een geestelijk systeem, dat de hersenen en het zenuwstelsel gereedschappen zijn van een wezen dat niet in de zintuiglijke wereld kan worden getoond, maar dat moet worden onderzocht door de gekarakteriseerde methoden van de geesteswetenschap. De spirituele wetenschap moet daarom teruggaan van wat de externe wetenschap, die gebaseerd is op zintuiglijke verschijnselen, weet te zeggen over de hersenen en het zenuwstelsel, naar iets dat in de mens werkt als de ziel zelf, iets dat niet meer met de zintuigen kan worden verkend, iets dat alleen op de innerlijke paden van de ziel kan worden verkend. Het is nu echt kinderspel om te weerleggen wat spiritueel onderzoek ons vertelt over een bovennatuurlijk dat ten grondslag ligt aan het menselijk brein. Je zou kunnen zeggen dat alles waar je over praat een product is van de hersenen zelf. Als je dat niet ziet, kijk dan hoe de mentale vermogens in de ontwikkelingsvolgorde toenemen. Bij de lagere dieren zijn de mentale vermogens nog vrij onvolmaakt, bij de hogere dieren en vooral bij de hogere zoogdieren zijn ze al belangrijker en volmaakter, en bij de mens lijken ze het meest volmaakt omdat zijn hersenen de grootste perfectie hebben bereikt. Dit toont aan dat wat een geestelijk leven lijkt te zijn, uit de hersenen groeit. En als je dat nog niet gelooft, wend je dan tot degene die je kan laten zien hoe in bepaalde gevallen van ziekte bepaalde delen van de hersenen ineffectief worden en bepaalde vermogens niet langer door de mens kunnen worden uitgeoefend. Daar zie je dan hoe je geestelijk leven beetje bij beetje kan worden uitgehold door wat een zintuiglijk orgaan is! Waarom heb je het dan nog steeds over spirituele wezens die achter sensuele dingen zouden moeten staan?

Dit bezwaar is heel eenvoudig te maken. Maar dat dit niet gebeurt op basis van wetenschappelijke resultaten, maar op basis van suggesties, die voor velen gevormd worden door bepaalde wetenschappelijke theorieën, lijkt ons in het heden vanzelfsprekend. Dit alles heeft te maken met het feit dat onze tijd onder de suggestieve kracht van het feit dat men alleen waarheid, kennis, kan verkrijgen als men de zintuigen naar buiten richt en het begrip van wat er gewonnen is, aanwakkert. Zelfs als – dit moet gezegd worden in relatie tot de geesteswetenschap – deze resultaten mogen alleen maar toelaten dat de resultaten van de geesteswetenschap op alle punten weerlegd worden, zodat we kunnen zeggen dat er in onze huidige tijd een diepe behoefte is, een diep verlangen om iets te horen uit die landen waarvan de geesteswetenschap weet hoe ze moet rapporteren. Een diep verlangen hiernaar heeft zich tegelijkertijd ontwikkeld en is levend en bewust in een groep mensen. In de meeste mensen sluimert het als het ware onder het oppervlak van het bewustzijn, maar het zal zich steeds meer manifesteren. De behoefte aan spiritueel-wetenschappelijke resultaten zal steeds groter worden. Dit verlangen, deze behoefte aan resultaten in de geesteswetenschappen lijkt – dat kunnen we wel zeggen – als bijwerking naast bewondering, toewijding aan wetenschappelijke prestaties. Juist omdat de verworvenheden van de natuurwetenschappen noodzakelijkerwijs de blik van de mens naar buiten moeten richten, ontwaakt het verlangen naar resultaten van de geestelijke wetenschappen als een tegenpool. In dit opzicht zijn we tot een heel ander standpunt binnen de ontwikkeling gekomen, zoals die in de negentiende eeuw en in onze eeuw is ontstaan, dan de mensheid een eeuw geleden had. Als we het hebben over de waarde van het huidige onderzoek in de geesteswetenschappen, dan is het zinvol om zich tot de ziel te roepen, die zelfs grote geesten een eeuw geleden nog niet de behoefte voelde om over de resultaten in de geesteswetenschappen te spreken zoals deze lezingenreeks vandaag de dag bedoeld is. En omdat de grote individualiteiten alleen de toon zetten voor de mensheid en in zekere zin alleen maar uitdrukken wat de behoefte van de hele tijd is, dat wil zeggen ook van de kleine individualiteiten, kan zoiets ons levendig worden voorgesteld als we kijken naar de grotere individualiteiten.

Men kan met recht zeggen dat een man als Goethe een eeuw geleden niet de behoefte voelde om over de resultaten van de geesteswetenschappen te praten, zoals nu bijvoorbeeld op het terrein van de geesteswetenschappen gebeurt. Waar de vraag op neerkwam om over iets te praten dat boven het uiterlijke genot van de zintuigen uitstijgt, wees Goethe er, zoals zoveel mensen, vaak op dat dit een kwestie van geloof, maar niet van strenge wetenschap kan zijn. En dat het doorgeven van algemeen geldige resultaten op dit terrein in principe niet erg vruchtbaar zou zijn als ze van de ene mens aan de andere werden doorgegeven, zei Goethe ook vaker. In de loop van een eeuw hebben we niet alleen vooruitgang geboekt met betrekking tot de algemene ontwikkeling van de mensheid die Goethe in een tijd leefde die geen telegrammen, telefoons, spoorwegen en geen perspectieven had, maar ook met betrekking tot de geestelijke ontwikkeling die anders was dan in Goethe’s tijd. U kunt dit zien in een concrete zaak. Er is een mooi gesprek dat Goethe had met een zekere Falk ter gelegenheid van de dood van Wieland. Hij sprak over de gebieden waaruit een zekere kennis moet worden getrokken over wat in de mens overleeft over geboorte en dood, wat niet ongeldig is met de zinnelijke bedekking, die onsterfelijk is in relatie tot het sterfelijk deel van de mens. De directe doodsoorzaak van de door hem zo gewaardeerde Wieland had Goethe aangespoord om zich op een populaire manier uit te drukken tegenover een man als Falk, die hem begrip toonde voor zijn dood. En wat hij daar zei is van groot belang als we ons buigen over de vraag naar de betekenis van de geesteswetenschap voor het heden.

« … Zij weten al lang dat ideeën die in de wereld van de zintuigen een stevige basis missen, wat hun resterende waarde ook is, voor mij geen enkele overtuiging met zich meebrengen, omdat ik over de natuur wil weten, maar niet alleen maar verdenken en geloven. Wat betreft de persoonlijke continuïteit van onze ziel na de dood, dat is dus op mijn manier: het is geenszins in tegenspraak met de vele jaren van observaties die ik heb gemaakt over de aard van onze en alle wezens in de natuur; integendeel, het komt er zelfs met nieuwe bewijskracht uit voort. Maar hoeveel, of hoe weinig, van deze persoonlijkheid het verdient om door te gaan is een andere vraag en een punt dat we aan God moeten overlaten. Voorlopig wil ik dit eerst even zeggen: Ik accepteer verschillende klassen en ordes van voorrang van de laatste oerdelen van alle wezens, als het ware de uitgangspunten van alle verschijningsvormen in de natuur, die ik zielen zou willen noemen, omdat ze de inspiratiebron zijn van het geheel, of zelfs betere monaden – laten we deze Leibniz uitdrukking altijd behouden! Om de eenvoud van het eenvoudigste wezen uit te drukken, kan er nauwelijks een betere zijn. Nu zijn sommige van deze monades of beginpunten, zoals de ervaring leert, zo klein, zo klein, dat ze hoogstens geschikt zijn voor ondergeschikte dienstbaarheid en bestaan; andere zijn daarentegen zelfs sterk en machtig. Deze laatste hebben dan ook de neiging om alles wat hen nadert in hun kring te scheuren en om het om te vormen tot een van hun leden, dat wil zeggen, tot een lichaam, een plant, een dier of zelfs hogerop, een ster. Zij gaan zo door tot de kleine of grote wereld, waarvan de bedoeling geestelijk in hen ligt, ook aan de buitenkant van het lichaam verschijnt. Ik wil alleen de laatste zielen noemen. Hieruit volgt dat er wereldmonaden, wereldzielen, zoals mierenmonaden, mierenzielen, zijn en dat beide verwant zijn in hun oorsprong, waar ze niet volledig één zijn, maar in het oerwezen. Elke zon, elke planeet draagt op zich een hogere intentie, een hogere orde in zich, waardoor zijn ontwikkeling net zo regelmatig en volgens dezelfde wetten moet plaatsvinden als de ontwikkeling van een rozenstruik door blad, steel en kroon. Dat u dit een idee of een monade noemt, zoals u wilt, ik heb er ook niets op tegen; genoeg dat deze intentie onzichtbaar is en eerder bestaat dan de zichtbare ontwikkeling ervan in de natuur. . . »

In zekere zin spreekt Goethe dan ook in zekere zin over waar we het in deze lezingen vaker over zullen hebben: over de reïncarnatie van de menselijke ziel. En hij maakt de opmerking: na alles wat hij zich had gevormd als een visie op de menselijke wereld, de dierenwereld enzovoort, zou een dergelijke visie niet in tegenspraak zijn met wat hij daar als wetenschap had opgebouwd.

Nu kan men zich goed voorstellen wat zo’n uitdrukking in Goethe’s mond zegt als men zich herinnert dat Goethe in 1784 een ontdekking had gedaan die op zich voldoende zou zijn geweest om zijn naam tot in de verste uithoeken van de wereld te bewaren, ook al had hij niets anders gedaan: de ontdekking van het zogenaamde bovenkaakbeen in de bovenkaak van de mens. Men heeft een tussenbeen in de bovenkaak van de mens – zoals bij dieren. Dit werd ontkend toen Goethe de natuurwetenschappen betrad. In het geval van het onderscheid tussen mens en dier werd alleen gezocht naar uiterlijke onderscheidende kenmerken en de gedachte dat de dieren een tussenbeen in de bovenkaak hadden, en dat dit bij de mens niet aanwezig was. Dit onderscheidt de mens van de dierenorganisatie. Goethe wilde het niet toegeven, kon niet geloven dat het verschil tussen mens en dier in deze ondergeschikte kwaliteit moest worden aangegeven, en deed zijn uiterste best om aan te tonen dat wat men noemt het tussenkaakbeen, hoewel het kort na de geboorte in de mens groeide, toch in de plant aanwezig was en niet in de mens afwezig was. Hij was er echt in geslaagd om te bewijzen dat het verschil tussen mens en dier niet in zo’n buitenkant lag.

Vanuit dit uitgangspunt veranderde Goethe van gedachten op alle gebieden van de natuurwetenschap en was zo goed op de hoogte van de wetenschappelijke denkwijze van zijn tijd. Ja, hij was zijn tijd zo ver vooruit dat Darwinianen, die Goethe in de zin van Darwin wilden herinterpreteren, vandaag de dag kunnen claimen: Goethe zou een voorloper van Darwin zijn. Hoewel Goethe zo geworteld is in de wetenschappelijke aard van zijn tijd en verder gaat dan dat, kan hij toch zeggen wat hij heeft gevormd als een onsterfelijk deel van zijn kijk op de mens, wat doet denken aan herbeleving, dat goed aansluit bij zijn wetenschappelijke ideeën. En wat Goethe in die tijd kon zeggen, kon in principe door ieder mens worden gezegd. Andere onderzoekers die op een wetenschappelijke manier probeerden de voor het leven benodigde kennis te verwerven, bevonden zich ook in dezelfde positie. Kenmerkend hiervoor is dat men op Haeckels bodem verwijst naar een grote daad van Kant, naar de oprichting van Kant’s mechanische wereldbeeld en naar Kant’s “Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels oder Versuch von der Verfassung und dem mechanische Ursprunge des ganze Welt-gebäudes” (Algemene Natuurgeschiedenis en Theorie van de Hemel of Proberen de Grondwet en de Mechanische Oorsprong van het hele wereldgebouw), geschreven in 1775. Ze hoeven alleen maar het boek Reclam te lezen, naar de conclusie te kijken en zich dan af te vragen: Hoe staan zij die op de grond van het haeckelisme staan tegenover Kant als hij spreekt over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, waar hij spreekt over de grote mysteries van de menselijke ziel, over het vooruitzicht dat zich biedt in de bewoonbaarheid van andere hemellichamen en in het overleven van de menselijke ziel op andere planeten? Hoe staan dergelijke aanhangers van Haeckel tegenover de mogelijkheid van een reïncarnatie van de mens zoals die in Kant’s werk uit 1775 naar voren komt? Vandaag de dag wordt er op zo’n manier naar dingen verwezen, dat men verbaasd zou zijn als degenen die naar Kant verwijzen deze dingen ook echt gelezen zouden hebben!

Het is nu anders dan een eeuw of een halve eeuw geleden. Het was in de behoefte aan tijd dat men op een bepaalde manier, die niets met de wetenschap te maken wilde hebben, over de dingen van het geestelijk leven sprak, omdat men het gevoel had dat men over iets sprak, wat niet in tegenspraak is met wat er vanuit de wetenschap beweerd kan worden. Wie de wetenschap van het begin van de achttiende en negentiende eeuw op hem van invloed laat zijn, voelt, als hij zich alleen door de volksbeschrijvingen op wetenschappelijke zaken richt, dat hij als Goethe zou kunnen spreken: “De overtuigingen die ik van een geestelijk leven heb gevormd, al is het maar als een persoonlijk geloof, zullen op geen enkel punt in tegenspraak zijn met wat vandaag de dag als wetenschap wordt aangeboden.

De dingen zijn veranderd en worden vandaag de dag erg moeilijk voor de wetenschap. Men moet er rekening mee houden dat na Goethe’s dood de grote ontdekkingen van Schleiden en Schwann in de menselijke en dierlijke cel plaatsvonden en dat alleen daar een elementair organisme zich op een zinnelijke manier presenteerde. Wat hebben we nodig om te praten over een “leven op andere hemellichamen” en ga zo maar door, als we kunnen zien hoe de lichamen van een dier of een plant zich opbouwen door de interactie van de puur materiële, sensuele cellen! Toen kwamen de andere enorme prestaties. We hoeven alleen maar na te denken over welke indruk het op de menselijke contemplatie zou kunnen maken als Kirchhoff en Bunsen de spectrale analyse brachten, die het zicht van de mens op verre werelden verruimde, en waar de conclusie kon worden getrokken dat het materiële bestaan dat we op aarde aantreffen hetzelfde is, zelfs op de verste wereldlichamen, zodat we zouden kunnen spreken van een eenheid van de materie in het hele wereldbestaan. En elke dag neemt het aantal dat ons vandaag de dag kan confronteren op dit gebied toe. Ik zou kunnen wijzen op honderden en honderden van dergelijke dingen die een revolutionair effect hebben gehad – niet op de wereld van de feiten, maar op de manier waarop de mensen zich dat voorstellen, zodat de overtuiging moest ontstaan dat men alleen maar het recht heeft om zo te spreken in relatie tot wat de wetenschappelijke methode biedt: Wacht af wat wetenschappelijk onderzoek je te zeggen heeft over de oorzaken van het leven, over het ontstaan van geestelijk leven uit hersenactiviteit, en spreek niet op een fantastische manier over een geestelijke wereld die aan alles ten grondslag ligt! – Dit is maar al te gemakkelijk te begrijpen.

Zo is de aanblik van de wetenschap veranderd voor de menselijke overtuigingskracht. Goethe is in dit opzicht echt een voorganger van Darwin. Maar niettemin steeg hij met mate van zijn tijdgeest op van zijn wetenschappelijke onderzoeken, van de ontwikkeling van levende wezens van het onvolmaakte naar het volmaakte tot een zuiver geestelijk wereldbeeld, dat zeker het bovennatuurlijke, het geestelijke achter alle zinnelijkheid zoekt. Mensen die in onze tijd op dezelfde manier te werk gaan, geloven dat de resultaten van de natuurwetenschappen ons aansporen om te stoppen voor wat deze wetenschappelijke resultaten geacht worden te zijn, en dat alles wat het domein van de geest is, alsof het uit de zintuiglijke achtergrond komt. Vandaag de dag kan de mens niet op dezelfde manier zeggen als een eeuw geleden wat hij weet of gelooft te weten door zijn persoonlijke geloofsovertuiging of door wat hij zich de bovenzinnelijke wereld heeft toegeëigend; hij zou niet in tegenspraak zijn met de resultaten van de natuurwetenschap, maar het lijkt erop dat dit zeer in tegenspraak is met deze resultaten. En het lijkt niet alleen zo te zijn voor deze of gene serieuze, waardige waarheidsonderzoeker en aspirant-mens.

Als dat het geval is, dan moeten we zeggen dat de overtuigingskracht, de overtuigingskracht, de overtuigingsredenen die een eeuw geleden of zelfs later naar voren konden worden gebracht zonder de externe wetenschappelijke resultaten tegen te spreken, op dit moment niet langer direct doorslaggevend zijn. Vandaag de dag zijn er meer belangrijke impulsen nodig om wat er gezegd wordt over de bovennatuurlijke wereld in stand te houden tegen de strikte wetenschappelijke resultaten van de wetenschap in. Wat we denken dat we de kracht hebben om te geloven over de geestelijke wereld, moeten we in staat zijn om ons op dezelfde manier te kleden, om te winnen op dezelfde objectieve manier, omdat de wetenschappelijke resultaten kunnen worden gewonnen – alleen op andere gronden. Alleen vanuit een spirituele wetenschap die werkt met dezelfde logica, met hetzelfde gezonde gevoel voor waarheid, als de natuurwetenschap, zal het mogelijk zijn om te voelen dat zij naast de zeer geavanceerde natuurwetenschap kan staan. Als men dit in ogenschouw neemt, begrijpt men in welke zin spirituele wetenschap een noodzaak is geworden voor onze huidige tijd. Men begrijpt ook dat deze spirituele wetenschap alleen kan voldoen aan de verlangens waarover gesproken is. En deze verlangens zijn er omdat onbewust wat zojuist is gekarakteriseerd werkt voor veel mensenzielen – vooral voor de beste zoekers naar de waarheid en in een gebied waar men zich niet eens bewust is van de waarheid – wanneer men zich beroept op de menselijke drang naar kennis die voortkomt uit wat er altijd al eerder op wetenschappelijk gebied is gezegd.

Zeker, het wiskundige veld, het veld van de meetkunde, lijkt er een te zijn waarin wat men wint veilig lijkt te zijn in de toepassing ervan op de sensuele wereld. Wie zou als het ware met een licht hart willen geloven dat iedereen kan beweren dat wat de wereld te zeggen heeft over wiskunde, over geometrie, op de een of andere manier kan worden geschud? En toch is het kenmerkend dat er in de loop van de negentiende eeuw geesten zijn geweest die, puur wiskundig, door middel van rigoureus wiskundig onderzoek, met geometrieën, wiskunde, zijn gekomen die geen geldigheid hebben binnen onze zinnelijke wereld, maar wel voor totaal verschillende werelden. Dus we denken: er zijn strikt wiskundig denkende geesten geweest die het gevoel hadden dat ze verder konden gaan dan wat tot nu toe als wiskunde en meetkunde buiten de zintuiglijke wereld bestond, een meetkunde konden uitvinden die geldig is voor een heel andere zintuiglijke wereld! En er zijn er niet één, maar meerdere van zulke geometrieën. Wiskundig geschoolde mensen weten iets over de namen Riemann, Lobatschewski, Bolyai. We willen er hier niet op ingaan, want het hangt er alleen van af dat menselijke herkenning zoiets kan worden. – Er zijn bijvoorbeeld geometrieën die de stelling niet herkennen: De drie hoeken van een driehoek bedragen samen 180 graden, maar waarvoor de driehoeken een heel andere eigenschap hebben, zodat bijvoorbeeld de drie hoeken van een driehoek altijd kleiner zijn dan 180 graden. Of een ander geval: Voor onze Euclidische meetkunde kunt u alleen een parallel trekken door een punt naar een bepaalde lijn. Geometrieën zijn uitgevonden waarbij men oneindig veel parallellen door een punt naar een andere lijn kan trekken. Dit betekent dat er geesten zijn geweest die zich aangespoord voelden om niet alleen voor andere werelden te zwermen, maar zelfs om geometrieën voor hen te bedenken! Dit spreekt sterk voor het feit dat er zelfs in de hoofden van wiskundigen een verlangen was om verder te gaan dan wat er in de wereld om ons heen is.

Nog één ding moet gezegd worden over het feit dat onze tijd iets nodig heeft dat we kunnen winnen uit de geestelijke wetenschap. Het zal ons duidelijk worden dat de mens in feite steeds opnieuw verschijnt in het vernieuwde leven op onze aarde zelf in relatie tot wat zijn werkelijke geestelijk-ziel-wezen is. Dat wat men reïncarnatie noemt, is op spiritueel-ziel-niveau een soortgelijk feit als de ontwikkelingstheorie of evolutietheorie op een ondergeschikt niveau voor het dierenrijk. Zodat de menselijke ziel zich zal ontwikkelen door belichamingen die zij in een ver verleden heeft meegemaakt en zal leven door de belichamingen die zij in verre toekomstige belichamingen zal ervaren. Zeker, het is tegen zulke dingen dat de kunst van het weerleggen zich in het heden zal keren. Maar men kan nu al zeggen dat het heden een diepe behoefte heeft aan dergelijke resultaten, die verbonden zijn met datgene waardoor de mens zich kan oriënteren op zijn lot, zijn hele situatie naar de buitenwereld. De mens heeft zich pas sinds kort correct gepositioneerd als een historisch wezen in de ontwikkeling van de wereld. Dit is te danken aan de externe middelen van het onderwijs. Denk aan de beperkte omvang van de mensheid in de veertiende, vijftiende eeuw, voordat de boekdrukkunst de middelen van het onderwijs verspreidde. Als gevolg daarvan werd het menselijk hart nog niet benaderd door vragen als deze: Hoe kan onze ziel met voldoening de confrontatie aangaan met wat we als historische vooruitgang herkennen? Hier ligt de oorsprong van een vraag die voor veel mensen vandaag de dag al een kwestie van hart is geworden. De historische vooruitgang toont ons dat steeds nieuwe verworvenheden, die ook waarde hebben voor de innerlijke ontwikkeling van de ziel zelf, dat nieuwe en steeds nieuwe feiten in de stroom van de voortschrijdende mensheid komen. Hier moet de mens zich afvragen: Hoe is de situatie van de mens in zijn innerlijk wezen zelf? Waren de mensen in het verleden veroordeeld om hun leven in een saai bestaan te hebben meegemaakt en niet deel te nemen aan de ontwikkelingsproducten van latere vooruitgang? Wat is het aandeel van de mens in de opeenvolgende ontwikkelingen van de mensheid?

Dit kan een vraag zijn waartegen menigeen bezwaar zou kunnen aantekenen, maar hier hebben we het alleen over het feit dat de vraag, het raadsel, inderdaad voortkomt uit een diep gevoel van de menselijke ziel: Is het dan mogelijk dat vandaag de dag een menselijke ziel leeft die, omdat haar leven is ingesloten tussen geboorte en dood, niet in staat is om prestaties te assimileren die alleen maar onder de indruk zullen zijn van de stroom van menselijke ontwikkeling in de toekomst?

Deze vraag krijgt een fundamentele betekenis voor de belijders van het christendom. Wie zich op de grond van een gezuiverd christendom bevindt, onderscheidt in de ontwikkeling van de mensheid het voorchristelijke tijdperk van het postchristelijke tijdperk en spreekt over het feit dat er vanaf de Christus-gebeurtenis een stroom van nieuw geestelijk leven is uitgestraald die er voorheen niet was voor de mensheid op aarde. Daar moet de vraag speciaal voor zo’n persoon rijzen: Hoe zit het met de zielen die leefden voor de Christusgebeurtenis, voor de proclamatie van wat er van de Christusgebeurtenis uitging?

Een dergelijke vraag kan door de mens worden gesteld. De geesteswetenschap geeft niet alleen een theoretisch antwoord, maar op een zodanige wijze dat het hem ook voldoening schenkt, door te laten zien dat dezelfde mensen die de verworvenheden van de voorchristelijke periode in de tijd voor de Christusgebeurtenis hebben opgepakt, na het begin van de christelijke ontwikkeling weer worden belichaamd, zodat niemand kan verliezen wat er in de cultuur gebeurt. Voor de geesteswetenschap komt er dus iets uit de geschiedenis voort, dat niet alleen algemene abstracte ideeën zijn, die als stugge krachten door de stroom van de mensheid koud en abstract moeten worden geforceerd, maar de geesteswetenschap spreekt van de geschiedenis als iets waarin de mens met zijn innerlijk wezen overal bij betrokken is. En nu de menselijke horizon is verbreed door moderne middelen van onderwijs, wordt deze vraag in een heel andere betekenis gesteld dan ongeveer een eeuw geleden, toen de horizon van de mens beperkter was. Er is een verlangen naar een antwoord dat alleen door de geesteswetenschap kan worden bevredigd.

Als we dit alles in overweging nemen – en we kunnen urenlang doorgaan en veel dingen aanhalen die suggereren dat de geesteswetenschap betekenis heeft voor het heden, omdat het heden veel van haar resultaten moet eisen – dan krijgen we een idee van de betekenis van de geesteswetenschap voor het heden. En alle lezingen die hier deze winter zullen worden gehouden, zullen alleen dienen om materiaal van verschillende kanten te verzamelen om de resultaten van de geesteswetenschap en hun betekenis voor het menselijk leven en voor de bevrediging van de hoogste behoeften van de mens in het algemeen te laten zien.

Alleen dit moet aan het eind worden gezegd: Een van de meest voorkomende bezwaren tegen de huidige geesteswetenschap, hoewel slechts uit één trefwoord overgenomen, is dat de natuurwetenschap er gelukkig in geslaagd is om de wereld monistisch uit te leggen vanuit een eenduidig principe dat door wetenschappelijke methoden wordt gegeven. En het is bijna al een woord geworden dat in veel mensen zelf antipathieën veroorzaakt, dat nu de geesteswetenschap terugkomt en een dualisme tegen dit epistemologisch zo heilzame monisme in het leven roept! Er wordt veel gezondigd met zulke steekwoorden. Is het principe van het uniform verklaren van het universum al doorbroken door het feit dat in het universum twee stromingen samenwerken, de ene van buiten, de andere van binnenuit in de ziel? Is het niet geoorloofd te veronderstellen dat wat van twee kanten in de ziel doordringt – namelijk door de ervaring van de zintuigen enerzijds en door het onderzoek in de geesteswetenschappen anderzijds – niettemin in een eenvormig bestaan is gegrondvest en dat het zich alleen voor de menselijke blik in eerste instantie in twee stromingen manifesteert? Moet monisme oppervlakkig worden opgevat? Als dat het geval was, als het monistische principe erdoor gebroken zou worden, dan zou iemand alleen maar onmiddellijk kunnen beweren dat het monistische principe ook gebroken is als hij toegeeft dat water uit waterstof en zuurstof bestaat. Waterstof en zuurstof kunnen toch een uniforme oorsprong hebben als ze zich verenigen in wat wij water noemen. Evenzo kunnen zintuiglijke en bovennatuurlijke werelden een verenigde oorsprong hebben, zelfs als men door de feiten van de natuurwetenschap en de geestelijke wetenschap gedwongen wordt te zeggen: Twee stromingen verenigen zich in de ziel van de mens, waarvan de ene afkomstig is van de zintuiglijke kant, de andere van de geestelijke kant. Dan kan men niet meteen het uniform, de monoen, laten zien, maar het is niet in tegenspraak met de visie van een monistische wereld. Wat zo van twee kanten wordt getoond, bereikt pas de kracht van de volledige werkelijkheid als we erkennen dat deze bestaat uit de twee stromingen. Als we onze blik naar de buitenwereld richten, zien we, door de vestiging van onze zintuigen en ons verstand, een wereldbeeld dat ons niet laat zien waar het uit groeit: de geest. Als we de wegen van het geestelijk wetenschappelijk onderzoek volgen en de opleving in de ziel ervaren, vinden we de geest. En in de ziel is het waar geest en materie elkaar ontmoeten. In de combinatie van geest en materie in onze ziel ligt alleen de ware, geest- en materie-gevulde geestelijke werkelijkheid!

Dus misschien kan wat er nu gezegd is, samengevat worden in woorden die in poëtische vorm hetzelfde geven, wat iedereen die zich onbevooroordeeld heeft ingespannen om inzicht in geest en materie te krijgen, te allen tijde heeft gevoeld. Geestelijke wetenschap in relatie tot de natuurwetenschap leert ons te erkennen dat het waar is:

Es drängt sich an den Menschensinn Aus Weltentiefen rätselvoll Des Stoffes reiche Fülle. Es strömt in Seelengründe Aus Weltenhöhen inhaltvoll Des Geistes klärend Wort. Sie treffen sich im Menscheninnern Zu weisheitvoller Wirklichkeit.