De nachtegaal, een paaslegende

In de nacht was de lente gekomen! Na de frisse regen was de dorre natuur ontwaakt. ’s Morgens, na de donkere nacht, lag alles als omgetoverd in de stralen der opkomende zon. Het jonge groen schemerde vrolijk aan de donkere olijfbomen. De frisse dauw had duizenden pareltjes opgehangen en de bloemen geurden.

De nachtegaal, die dit alles zag, jubelde en zong zijn mooiste lied. “O, wat is het heerlijk in deze tuin”, zong hij met trillers en halen en vrolijk gefluit.

Toen hield hij op met zingen en samen met zijn vrouwtje zocht hij nu een plekje uit om zijn nest te bouwen. De tijd was daarvoor aangebroken. Hij vloog hoog de lucht in en overzag de tuin. Maar wat zag hij nu daarginder op die heupveltop? Een wonderbaarlijk licht straalde daar!

“Dat moet ik aan mjn vrouwtje vertellen”, dacht hij, en vloog terug. Maar het vrouwtje had geen aandacht voor zijn verhaal. Zij had een prachtig plekje gevonden en was al druk bezig takjes en mosjes aan te slepen.

Het mannetje echter ging weer de lucht in, want hij was te nieuwsgierig, en wilde zien wat dat licht wel was. Hij vloog dus naar de heuveltop, waar dat licht scheen.

Juist toen hij daar was aangekomen doofde het uit en het werd duister en grauw om hem heen. In de vale schemering zag hij drie grote, houten kruisen staan. Aan het middelste, waaraan tevoren dat stralende licht was geweest, hing een arme man, bloedend uit vele wonden.

Nu werd het zo donker, dat hij zelfs dat niet meer kon zien. Dreigend en vreemd werd de natuur. Een felle wind stak op en deed de kruisen schudden. De hemel vlamde in felle bliksemschichten, die aan alle kanten opflitsten. Donderslagen dreunden daarboven en de diepten gromden en beefden. Het werd zó donker nu, dat het leek of de wereld zou vergaan.

Verschrikt vloog de nachtegaal op de balk van het middelste kruis. Hij drukte zich er stijf tegen aan en hij hoorde de gekruisigde man diep en smartelijk zuchten.

Nog groter werd het tumult om haar heen. De kleine vogel beefde van angst. Het leek of de afgrond zich daar opende en al het hellegespuis naar boven kwam gekropen, om bezit van de drie kruisen te nemen.

Doch plotseling stond een machtige engel voor het middelste kruis. Met vlammende vleugels en zwaard hield hij de wacht. Monsterlijke en draakachtige wezens kropen naderbij. Ook slangen met duivelse koppen en verdere rare gedrochten naderden de drie kruisen.

Maar de machtige engel stond onwrikbaar voor het middelste kruis en hief zijn vlammende zwaard omhoog. Voor dit wapen weken de monsters achteruit. De gedrochten bleven loerend wachten om dan bij iedere donderslag opnieuw te naderen. Zo ging de strijd voor het kruis heen en weer!

En de nachtegaal zag dat alles op die hoge zitplaats gebeuren. Zijn lijfje trilde bij ieder donderslag. Opnieuw en nog dieper hoorde hij de gekruisigde naast zich zuchten.

Maar de machtige engel week niet van zijn plaats! Hij streed hoog opgericht verder, de drie kruisen verdedigend. En de duivelse monsters kropen terug. De slangen en gedrochten deinsden achteruit.

Toen brak als bij toverslag de zon door de wolken en verdreef de duisternis met haar zegevierende licht! En met de duisternis verdwenen de monsters in de diepte en de afgrond had zich over hen gesloten.

De machtige engel had de drie kruisen verdedigd! Maar geen van de mensen, die daar stonden, had hem gezien. Slechts de kleine nachtegaal had dit gebeuren meebeleefd, trillend en bevend over zijn hele lijfje. Toen de afgrond zich boven alle monsters en gedrochten had gesloten, zuchtte de gekruisigde voor de laatste maal en gaf de geest . . . . .

In het schemerduister pas vloog de nachtegaal naar zijn tuin terug. Daar zag hij dezelfde engel bij een geopend graf staan. Weer hield hij de wacht!

Hoor, daar kwamen mensen aan. Zij droegen een dode met zich mee en legden hem in het graf, waarvoor de engel stond. Een zware steen rolden zij voor de ingang, zodat het daarmee werd afgesloten.

De engel week niet van zijn plaats. Maar het was weer de kleine nachtegaal alleen, die hem zag staan. En het vogeltje begreep dat hier de man van het middelste kruis was begraven. Het treurde mee met de machtige engel, die wakend voor het graf bleef staan. Toen zocht het het nieuwgebouwde nest en zijn vrouwtje weer op.

Het was op paasmorgen, dat de nachtegaal zag, hoe de machtige engel, met één houw van zijn vlammende zwaard de zware steen van het graf afwentelde, en het opende!

Het vogeltje zag de Heer in zijn lichtgestalte ten hemel varen. Het zong en jubelde van blijdschap. Zo schoon was de zang van het diertje, dat zij leek op het vogellied in het paradijs.

En ook nu nog kun je in het jubelende lied van de nachtegaal de boodschap horen dat Christus is opgestaan!