De antroposofische methode van onderzoek

Gedeelte van een voordracht van Rudolf Steiner op 10 april 1922 in Den Haag en opgenomen in zijn verzameld werk in GA 82 – de betekenis van de antroposofie in het huidige geestesleven.

Je kunt in principe al alles wat eerst, laten we zeggen, axioma is, het eerste elementaire ding om de antroposofische onderzoeksmethode te begrijpen, in mijn “vrijheidsfilosofie” vinden, ja, in nog oudere van mijn boeken. Deze “filosofie van de vrijheid” werd in 1894 gepubliceerd en was eigenlijk al veel eerder geschreven. Het zal sommigen die dit boek kennen misschien verbazen, misschien zelfs dat ik deze bewering doe, en toch is het waar: het meest elementaire begrip van antroposofische onderzoeksmethoden kan worden ontleend aan deze “vrijheidsfilosofie”. Maar wat men daar als elementair begrip krijgt, moet dan wel verder getraind worden. Het is gewoon een kwestie van het meest elementaire begrip te vinden in deze “filosofie van de vrijheid”. Maar dit is het meest elementaire.

In deze “vrijheidsfilosofie” heb ik geprobeerd te achterhalen waar de morele, ethische en morele impulsen van de mens eigenlijk vandaan komen. Nu, aangezien ik deze “filosofie van de vrijheid” vandaag slechts in een korte indicatie kan karakteriseren, zal ik het op een iets andere manier karakteriseren dan in het boek zelf, in het verlengde van een aantal van de dingen die ik hier de vorige dagen heb gezegd.

Wie deze “Filosofie van de Vrijheid” leest, zal, geloof ik, vinden dat er iets in zit als wiskundig denken – vreemd, maar het is zo – een wiskundig denken, in die zin dat deze “Filosofie van de Vrijheid” eigenlijk gericht is op het vinden van de menselijke impulsen voor de vrijheid en de morele impulsen. Maar de manier waarop deze “filosofie van de vrijheid” probeert te praten over de morele wereld is kwalitatief niet anders dan degene die in ons aanwezig is als een zielstoestand als we rekenen. Ik heb deze wiskunde de afgelopen dagen gekarakteriseerd. Ik heb laten zien hoe het vanuit de mens levend wordt gecreëerd, hoe we onszelf als het ware vergeten, hoe we vergeten dat we de wiskundige ruimte vanuit onszelf hebben gecreëerd, hoe we dan in deze ruimte leven met onze blik op de ruimte. Ik zei ook: Ten eerste, als het gaat om hun eigen menselijke vermogens, zijn mensen niet zozeer geïnteresseerd in wat voor gemoedstoestand je hebt als je aan wiskunde doet. Er zijn maar weinig mensen in de wereld die, als ik de uitdrukking mag gebruiken, het juiste respect hebben voor de wiskunde. Dit juiste respect voor de wiskunde had bijvoorbeeld een diepe, beminnelijke, buitengewoon sympathieke dichter, namelijk Novalis. Wie de gedichten van Novalis in zich opneemt, heeft de indruk dat er een prachtige lyrische verve is, er is een compleet enthousiasme, er is alle poëzie in de ziel. En als Novalis, de prachtige tekstschrijver, over wiskunde komt praten, zegt hij zoiets als: “In de wiskunde hebben we de mooiste, de grootste, de krachtigste menselijke poëzie voor ons liggen! -Ik weet hoe weinig mensen dat in het begin toegeven. Maar, zoals ik al zei, de vriendelijke, diepe tekstschrijver Novalis, wist hij – omdat hij een wiskundige was – wat er in de ziel wordt geroerd als men individuele wiskundige problemen niet met de hand oplost, ook al zijn het problemen van de functietheorie, getaltheorie en dergelijke of synthetische meetkunde; hij wist hoe de ziel zich voelt als ze zo verrukt is dat ze zichzelf vergeet en weet dat ze zich in de kamer buiten bevindt.

Maar nu is één ding mogelijk. Want het is mogelijk dat als men deze zielsgesteldheid van de wiskunde, waarover Novalis zo mooi spreekt, kent en zich dan in staat stelt om iets heel anders te verkrijgen dan dezelfde zielsgesteldheid, namelijk de ervaring van morele impulsen, met andere woorden, als men erin slaagt om morele problemen met dezelfde innerlijke helderheid, met dezelfde innerlijke zekerheid, zoals men de stelling van Pythagoras oplost, laten we zeggen, op te lossen, dan weet men het: Met dit begrip van morele problemen is men in de geestelijke, in de bovenzinnelijke wereld, en spreekt men over morele intuïties die in de ziel stromen met de morele impulsen in deze bovenzinnelijke wereld. Men weet, door het voelen van deze zielsgesteldheid binnen de zedelijke wereld, dat men zich in een bovenzinnelijke wereld voelt die niets te maken heeft met wat van buitenaf door de zintuigen kan worden waargenomen. Men weet dat men zich in een wereld voelt waar men in de eerste plaats de morele impulsen direct met zijn diepste innerlijke wezen ervaart; waar men één is met hen; waar ze, omdat men één is met hen, intuïtieve realisaties zijn. En men weet een seconde. Men weet dat hoe lang men ook rondkijkt in de zintuiglijke wereld, hoe scherpzinnig men ook denkt en observeert en experimenteert, het enige wat men ontdekt als de morele intuïties, als ik het zo mag zeggen, in de wiskundige wereld, dat niet van enige zintuiglijke buitenwereld kan komen, het komt tot een van de bovennatuurlijke wereld. Maar met andere woorden: het is geïnspireerd. De echte, de diepste morele impulsen die de mens kan ontvangen van de bovennatuurlijke wereld, het zijn intuïties die tegelijkertijd geïnspireerd zijn voor onze ziel. En ook al zijn ze niet levendig, ze verschijnen niet in beeld, ze zijn er net als de sensaties zelf. Net als de zintuiglijke waarnemingen op de gebieden van het zintuiglijke, zijn de morele impulsen op het gebied van het bovennatuurlijke. Dat wil zeggen: het zijn imaginaties. En degene die de moraal heeft ontdekt in de wereld waarin de wiskundige ook door Novalis wordt ervaren, die weet dat deze moraal op dit gebied verschijnt, dat ze verschijnt als intuïties voor mensen die volledig verwijderd zijn van de wereld van de zintuigen, die tegelijkertijd inspiraties en imaginaties zijn. Kortom, door te proberen een moreel fundament van het menselijk leven uit de bovenzinnelijke wereld te halen, leert men hoe de ziel moet ervaren als zij in de bovenzinnelijke wereld wil zijn. En het moet gezegd worden, het is voor de man van vandaag – ik heb uitgelegd hoe het anders is voor de man die door de beoefening van yoga gaat, of die door de beoefening van grammatica, retoriek, dialectiek enzovoort gaat -, het is voor de man van vandaag, in de eerste plaats, de beste manier om te weten te komen hoe de mens uit zijn sensuele lichaam kan komen en in een puur spirituele wereld kan leven, als hij, op de manier die ik in mijn “Filosofie van de Vrijheid” heb geprobeerd te suggereren, kan inleeft in een puur bovenzinlijke wereld.