Vertaling van een voordracht van Rudolf Steiner
Berlijn, 15 oktober 1908
Wij spreken hier al enkele jaren over feiten van geestelijk leven. Vandaag begint een nieuwe serie lezingen. Wie een programma ter hand heeft genomen, weet al dat de onderwerpen van de lezingen over geesteswetenschappen van dit jaar zich in een brede kring bewegen. Aan de ene kant vindt men lezingen die diep ingrijpen in ons geestelijk leven; maar men moet ook laten zien hoe juist de geesteswetenschap geroepen is om diep in te grijpen in de voorwerpen van het ruimere praktische leven. Vandaag echter moet, zoals in de inleiding uitdrukkelijk wordt beklemtoond, het gezichtspunt worden vastgelegd; vandaag willen wij ons vooral op de geest als zodanig oriënteren. De lezing van vandaag moet daarom een inleidende, programmatische, oriënterende lezing zijn.
Wanneer het woord “geest” wordt uitgesproken, verwijst het naar iets dat, zolang er menselijk verlangen en menselijke hoop is, het doel is van alle mensen, zowel van de primitieve mens als van de hoogst ontwikkelde mens. Toch kan niet worden gezegd dat de precieze betekenis van het woord geest in onze dagen aan een dieper begrip beantwoordt. De wetenschap van de geest verschijnt vandaag zowel als de meest begeerde en als de meest verbijsterende, want de mens kan het geestelijk onderzoek niet koel en objectief tegemoet treden. Wat roept deze vraag niet op in onze ziel, de diepste gevoelens, de meest intense hartstochten! Niet vanaf het begin zijn mensen onverschillig voor de antwoorden op deze vragen. Als een mens maar een beetje dieper in zijn ziel kijkt, zal hij beseffen dat hij een mening heeft, ook al is die onuitgesproken, over hoe volgens hem het antwoord zou moeten uitvallen. Alle vragen hier raken de mens op zo’n manier dat men kan zeggen: het ene antwoord kan de mens op deze manier kwetsen, het andere op die manier. De een voelt zich beledigd door een nuchtere overweging, terwijl de ander meent dat de vrijheid van onderzoek, van wetenschap, wordt aangetast als men maar een beetje verder gaat dan exact onderzoek.
De eigenaardigheid van de menselijke ontwikkeling, vooral sinds de opkomst van de natuurwetenschappen, heeft ertoe geleid dat er thans de grootst denkbare verwarring bestaat over de opvatting van de geest, en vooral in die kringen die juist zoiets als de wetenschap van de geest zouden moeten cultiveren. Wil men iets weten over de geest, dan is zo’n som van subtiele en intieme begrippen noodzakelijk, dat een begripsverwarring hier van grote betekenis is en schadelijk is. De mens van vandaag wendt zich terecht eerst tot de grondslagen van de wetenschap, ook als hij iets over de geest wil weten.
Dan moet hij zich eerst tot de psychologie wenden. Het zou “de wetenschap van de ziel” moeten zijn. Het zal een ieder, die onbevooroordeeld nadert tot wat men de wetenschap van de geest noemt, spoedig duidelijk worden wat men thans onder de wetenschap van de geest verstaat. Er is tegenwoordig bijna niemand meer die over deze dingen spreekt en die ziel en geest niet met elkaar verwart. Ik wil me verbinden met echte verschijnselen.
Enige tijd geleden werd een “psychologie” gepubliceerd door een man die op zijn gebied als belangrijk wordt beschouwd. Het is een voorbeeld van hoe de wetenschap van de ziel vandaag wordt beoefend. Maar daar wil ik nu niet van uitgaan, om te laten zien welke verwarring er is ontstaan in de begrippen ziel en geest. We lezen daar op een van de eerste bladzijden: Als er een tekort aan bloed in de hersenen is, is het gevolg flauwte, want dan houdt het geestelijk vermogen op of is althans verminderd. Geestelijke inspanning daarentegen veroorzaakt een toevloed van bloed naar de hersenen. Stimulerende middelen werken in op de hersenen via het zenuwstelsel, enzovoort.
Allereerst moet erop worden gewezen dat iemand die hier een “wetenschap van de ziel” wil brengen, de uitdrukkingen “ziel” en “geest” in wezen als synoniemen gebruikt, en zich niet bewust is van het feit dat het verschillende dingen zijn. Dat is waar de ramp vandaan komt. Geesteswetenschappers zouden zeggen dat in het geval van bloedeloosheid en flauwte alleen de geestelijke activiteit verlamd is, maar dat er geen vermindering van de geestelijke activiteit plaatsvindt. Op dezelfde manier wordt een toevloed van bloed naar de hersenen alleen teweeggebracht door zielsactiviteit. Goethe’s woorden zijn hier van toepassing: Geen materie zonder geest. In het geval van impotentie is er een andere geestelijke activiteit aanwezig, zodat de ziel zich uit de hersenen terugtrekt en het veld overlaat aan een andere geestelijke activiteit dan wanneer zij aanwezig is.
De psychologie van vandaag maakt dus geen onderscheid tussen ziel en geest. Daarom is het belangrijk om eerst een duidelijk begrip te vormen van wat geest is.
Dit is erg moeilijk. De mensen van vandaag menen, als gedreven door een macht, dat alles gegeven is in stoffelijke processen en willen de geest slechts zien als een effect, een gevolg van het stoffelijke. De spirituele onderzoeker zoekt de geest niet alleen in de mens, maar overal om ons heen. In alles lijkt het op een innerlijke fysionomie.
Het is overal in het heelal verspreid. Geen mens, geen dier, geen plant, geen steen kan bestaan zonder dat de geest de basis van dit wezen is. Ik gebruik hier graag een afbeelding voor. Laten we denken aan een vat met water waarin het water geleidelijk afkoelt. Dit kan zoiets als een gedeeltelijke inslag van ijsbrokken veroorzaken, zodat er wat ijsbrokken in drijven.
Stel nu dat een of ander wezen niet in staat is water waar te nemen, maar alleen ijs. Dan zou alleen uit het water het ijs verschijnen, maar het water zelf zou dit wezen ontkennen. “Overal is alleen ijs, maar geen water”, zou dit wezen zeggen.
Mensen gedragen zich op dezelfde manier tegenover geest en materie. Zoals in ons beeld het ijs uit het water hard wordt, zo komt de materie voort uit het oorspronkelijke, uit de geest. Materie is niets anders dan gecondenseerde geest. Voor hen die kunnen zien, komt het voort uit de geest, maar voor hen die niet kunnen zien, komt het voort uit niets. Alles in de ruimte van de wereld is gecondenseerde geest. Als nu de materialist komt en zegt: “Dat, wat gij geest noemt, bestaat niet”, dan is zijn logica slecht, want hij zou eigenlijk alleen maar moeten toegeven, dat hij geen geest kan waarnemen. En iemand die een gezonde logica heeft, moet met een dergelijke logica alleen spreken over iets waarvan hij het bestaan heeft toegegeven, dat wil zeggen over materie. Als wij over de ziel spreken, mogen wij het begrip innerlijkheid, dat wij het best in de ziel van de mens zien, nooit van haar scheiden.
Het verschil tussen geest en ziel kan het best met een voorbeeld worden aangetoond. Laten wij ons voorstellen dat wij een gebeurtenis voor ons zien die ons doet beven, die ons bang en angstig maakt, bijvoorbeeld het afvuren van een jachtgeweer op ons. Een derde die dit gevoel van angst in ons ziet, kan alleen maar zeggen dat de ander dit gezicht heeft, maar dat het afhangt van de aard van de persoon. Een man die misschien vergeten is hoe hij moet vrezen, zou het gevaar onbevreesd tegemoet treden. De ander ziet de gebeurtenis echter met angst en vrees tegemoet. Wat aldus door een uitwendige waarneming in ons innerlijk wordt gestimuleerd, noemen wij een geestelijk. Voor het spirituele, echter, is er geen buiten en geen binnen. Wat buiten is, is ook binnen. Als u uw innerlijk onderzoekt, zult u merken dat er een overgang is van de ziel naar de geest, maar dat er een verschil is tussen wat wij ziel en geest noemen. Er kan niet worden getwist over de gewaarwordingen die in ons opkomen, want zij zijn verschillend bij verschillende mensen. In de ene mens zou een wereld van gevoelens opkomen bij het zien van een Rafaëlschilderij, terwijl een primitieve mens helemaal niets zou voelen. Daartussenin zijn er allerlei gradaties. Hier hebben we te maken met iets spiritueels. Iets geestelijks wordt ons echter gegeven in de wiskunde, bijvoorbeeld. Niemand kan begrijpen wat een cirkel is door ervaring. Daarvoor is een innerlijke waarneming nodig.
Het is zo simpel, maar mensen begrijpen het niet.
Van het spirituele weten we dat iedereen het kan ervaren zoals wij, als hij er maar de nodige voorwaarden voor schept. In dezelfde mate waarin wij beseffen dat wij van een innerlijke ervaring opklimmen naar een ervaring die voor iedereen toegankelijk is, in dezelfde mate moeten wij beseffen dat wij dan overgaan van het geestelijke naar het mentale.
Veronderstel dat de mens tot een zodanige hoogte stijgt dat hij werkelijk in staat is iets te zeggen over een ding van de uiterlijke wereld waarover de mensen het eens kunnen worden, dan stijgt hij tot het begrip, tot de idee van het ding.
Dan moeten wij ons ervan bewust worden dat dit precies hetzelfde is als wat er vóór het ding was, volgens hetwelk het ding geschapen is. Alleen hij kan geloven dat hij geestelijke dingen kan winnen uit een wereld waarin geen geest is, die denkt dat hij water kan winnen uit een glas waarin geen water is. Wanneer wij kijken naar een steen, een plant, elk wezen van de uiterlijke wereld, zodat wij niet alleen het verheffende, mooie, glorieuze, maar ook het droevige op ons laten inwerken, wanneer wij de eigenlijke essentie van de dingen op ons laten inwerken, moeten wij beseffen dat wij in ons dat laten schijnen wat er vóór het ding was, waaruit het is voortgekomen. Zo lijkt het fysieke voor ons op een verdichting van het spirituele.
Menig vooroordeel vindt zijn oorsprong in de gewoonte om de uiterlijke wereld voor te stellen als iets geesteloos en het geestelijke als iets dat de mens eraan toevoegt. De mens kan alleen datgene in zijn bewustzijn hebben, wat het effect is van de buitenwereld op hem. Laten we niet vergeten wat bij deze gelegenheid zo vaak is gezegd: men kan alleen weten dat er een tafel bestaat, juist de tafel zelf, die de gegeven effecten op iemand uitoefent. Dat een dergelijk oordeel kan worden geveld, is een voorbeeld van het feit dat in brede kringen geen begrip bestaat van de aard van de geest. Er is een eenvoudig beeld dat ons kan laten zien wat eeuwen van onderzoek eenvoudig over het hoofd zien wanneer wordt beweerd dat de mens niets weet over het ding op zichzelf.
Als zoiets gezegd wordt, lijkt het heel plausibel. De natuurkunde, de wetenschap in het algemeen, zal er altijd op wijzen dat je bijvoorbeeld niet werkelijk “geel” waarneemt, maar alleen bewegingen van de ether. Deze triggeren de gele kleur in je, net zoals de bewegingen van de lucht het geluid triggeren. Je komt niet uit jezelf, je ziet alleen wat in je is.
Deze hele conclusie wordt volledig weggevaagd door een simpele foto. Denk na, je hebt een petschaft en zegelwas. De naam Müller is erin geperst. Geen spoor van het koper van het bloemblaadje is in de zegellak overgegaan. Maar wat belangrijk is, de naam, is volledig overgebracht in de zegelwas. Nu zou de zegelwas ook kunnen zeggen: Ik weet niets van het zegel, want niets kan van buitenaf op mij overgaan.
Het is precies hetzelfde met de wetenschap. De naam Müller is volledig overgebracht op de zegelwas. Wie beweert dat een dergelijke invloed niet mogelijk is, begrijpt niet dat er geen grens is tussen het materiële en het geestelijke, dat het ene opgaat in het andere. En dus moeten we steeds duidelijker worden over het feit dat de geest niets te maken heeft met wat in ons is, maar dat het uitwendig en in ons is. We moeten onderscheid maken tussen ziel en geest. Dan zullen wij een basis hebben gelegd om te weten dat alle fundamenten van het leven fundamenten van de geest zijn. Meer en meer probeert de psychologie het spirituele te reduceren tot het louter fysieke. Wij hebben zelfs moeten ervaren dat het geestelijke werd afgeleid uit fysische en zuiver mechanische processen! De wetenschappen die vandaag niet bewust materialistisch zijn, zijn dat onbewust wel.
Laten we weer terug gaan! Laten we bedenken hoe een flauwte wordt veroorzaakt doordat de hersenen leeggezogen worden en daardoor de ziel verlamd wordt. We moeten dit proces benaderen met spirituele wetenschap. Dit toont ons dat de mens niet alleen dit materiële wezen is dat wij met de uiterlijke zintuigen kunnen waarnemen, maar dat hij een gecompliceerd wezen is. Het fysieke lichaam is een verdichting, een verruwing van een meer geestelijk, een fijner, onderliggend wezen, allereerst een verruwing van het ether- of levenslichaam. Wij zien de mens letterlijk als een bol water die gedeeltelijk tot ijs is gecondenseerd, zodat de ijsklomp als een fijne moeder substantie drijft in het water waaruit hij is ontstaan. Zo is het ook met het fysieke en etherische lichaam. Materie is een andere vorm van geest dan geest zelf, net zoals ijs een andere vorm van water is. Maar het etherische lichaam is nog niet het fijnste. Het is de verdichting van het astrale lichaam. Nu hebben we al de mens als een drieledige entiteit. De mens heeft het fysieke lichaam gemeen met alle wezens van de fysieke wereld. Het etherisch lichaam kan eerst zuiver logisch worden herkend in de volgende vorm. Als we een bergkristal nemen, blijft de vorm bestaan tot het van buitenaf wordt vernietigd. Dat is de essentie van het mineraal. Zo is het niet bij planten, dieren en mensen. Wij hebben dezelfde stoffen in de mens, maar zij zijn zo ingewikkeld samengesteld dat het menselijk lichaam onmiddellijk uit elkaar zou vallen als het niet in zich een bestrijder had tegen het verval van het fysieke lichaam: dat is de ether of het levenslichaam. Wanneer het etherisch lichaam buiten is, zoals na de dood, dan pas desintegreert het fysieke lichaam. Maar wat verval tussen geboorte en dood voorkomt, is de ether of het levenslichaam. De mens heeft het gemeen met planten en dieren, het astrale lichaam alleen met dieren. Hier, met het astrale lichaam, komen we al tot fijnere en fijnere geestelijke leden, komen we al tot de ziel.
De geesteswetenschap zou kunnen spreken van drie leden van de mens, van lichaam, ziel en geest. Maar als we deze nader onderzoeken, verdelen we ze in fysiek lichaam, etherisch lichaam en astraal lichaam. Als we denken dat er een mens voor ons staat, hebben we eerst het fysieke lichaam, voor zover het fysiek kan worden gezien. Maar we hebben ook het etherische lichaam, de bestrijder van het verval. Maar dat is nog niet het geheel van de mens. Zelfs de meest primitieve mens weet dat vreugde en lijden, plezier en pijn in hem leven. De drager van alles wat zich daarbinnen afspeelt wordt het astrale lichaam genoemd. Materialisten zouden bezwaar kunnen maken: Maar dat is slechts een effect van de fysische processen, dat is niets echts. Indien dit het geval zou zijn, indien deze processen slechts een uitvloeiing zouden zijn van de lichamelijke processen, bijvoorbeeld van de bloedsomloop, dan zou het niet meer dan een spitsvondigheid zijn om van een astraal lichaam te spreken. Maar dit zijn geen gevolgen van de lichamelijke processen, wat wij astraal noemen, maar omgekeerd: de zenuwprocessen zijn gevolgen van het astrale. Dat wat vreugde en lijden, plezier en pijn opwekt, was er eerder dan het fysieke lichaam.
Wij zien hoe de laatste overblijfselen van de rechtstreekse inwerking van het geestelijke op de lichamelijke processen zich vandaag als het ware in ons uiten. Het gevoel van schaamte en het gevoel van angst zijn reeds herhaaldelijk aan de orde gesteld. Een persoon verbleekt door angst en bezorgdheid. Wat is daar gebeurd? Of wanneer een persoon voelt: Er is iets in mij dat ik wil verbergen en hij bloost. Schaamte en gevoelens van angst zijn mentale processen, mentale ervaringen.
Maar ze uiten zich in fysische processen. Bij angst wil men al zijn innerlijke kracht verzamelen, zich doen gelden; het bloed trekt als het ware van binnen samen. Daar kunnen we het tastbaar vinden:
een richting die onbewust materialistisch is heeft het hele proces omgedraaid.
Het pragmatisme, dat in Amerika is ontstaan, heeft het standpunt verwoord: Wanneer wij geconfronteerd worden met een geladen jachtgeweer, is het niet de angst die ons doet beven, maar iets dat van het jachtgeweer uitgaat dat ons het eerst doet beven. Het gevolg hiervan is de schijn van angst. De mens huilt niet omdat hij bedroefd is, maar hij is bedroefd omdat hij huilt. Zulke trucs worden met je uitgehaald door materialisme. Maar de geesteswetenschap toont ons dat alles wat gebeurt, het druppelen van water, of een proces dat we onder de microscoop zien, of een mens, een dier, een plant, evenzeer een uitstroom is van een geestelijk wezen als een ziel-geest de oorzaak is van angst en angstgevoelens. Zo vinden wij de geest overal om ons heen, als wij maar gewend zijn alles te beschouwen als de fysionomie van de geest. Dat is de manier waarop iedereen tot de geest kan komen. Of men zou kunnen zeggen: daar ziet de mens de geest door de sluier van het stoffelijke. Maar is het ook mogelijk om de geest rechtstreeks te zien? Dit vereist dat de mens het woord “inwijding” heel serieus neemt. Goethe heeft zoveel uitspraken gedaan die belangrijk zijn voor de geesteswetenschap, bijvoorbeeld: “Zo vormt het oog zich door het licht voor het licht.” Van onverschillige organen hebben de ogen van de mens zich geleidelijk ontwikkeld. Goethe heeft met alle geesteswetenschappers de zekerheid gemeen dat de mens terugkijkt op een lange, lange ontwikkeling. Als er geen licht was geweest, zouden er nooit ogen zijn geweest.
Zoals dieren in donkere grotten hun zicht verliezen, zo heeft het licht het oog gevormd.
Zoals het waar is dat zonder het oog de wereld donker en somber is voor de mens, zo is het ook waar dat het oog gevormd wordt door het licht voor het licht, dat zonder het licht er geen ogen zouden zijn. Op dezelfde manier roepen geluiden het hoorvermogen op, geuren het reukvermogen, enzovoort. Zo was het in het verleden, en zo is het ook nu met betrekking tot de fysieke organen van de mens. Maar zo is het ook met betrekking tot de geestelijke organen. Men kan pas van licht en kleur spreken als de organen er zijn; maar het licht is er al veel eerder. Het is hetzelfde met de geest. Zij is ook van tevoren aanwezig en is in staat de sluimerende geestelijke vermogens in de mens te wekken, die dan de geest waarnemen zoals de ogen het licht waarnemen. De geest vormt de geestelijke organen zoals het licht de ogen vormt. Zo kan de mens de geestelijke organen vormen, die door de geest voor de geest worden gevormd.
Als ons iets verschijnt als de fysionomie van de geest, kunnen wij daar uitgroeien tot een geestelijke wereld, als wij het geduld hebben om ons te ontwikkelen en te vormen. De geesteswetenschap spreekt op een andere manier over de geest. En zoals wij via de botanicus, de natuurkundige enzovoort leren wat zij doorgronden over de geheimen van de fysieke wereld, zo is er een geestelijke wetenschap en is die er altijd geweest.
Alleen vandaag de dag weet de meerderheid van de mensen niets van de verborgen werelden van deze spirituele wetenschap. Aanvankelijk werd deze wetenschap onopgemerkt door de rest van de wereld gecultiveerd, werd zij gecultiveerd in de mysteriën. Vandaag moet de geestelijke wetenschap naar buiten treden en publiekelijk verkondigen wat zij te zeggen heeft, net zoals de natuurwetenschap haar resultaten publiekelijk verkondigt. Maar zoals de natuurwetenschap gebruik maakt van uitwendig gereedschap, zo moet de geestelijk onderzoeker een werktuig voor zichzelf zijn. Zulke onderzoekers zijn er altijd geweest. Alleen hij die de organen ontwikkelt, kan zeggen hoe het in de geestelijke wereld is. Maar wanneer het gesproken wordt, volstaat het om het met gezond verstand te begrijpen. Alleen voor onderzoek is een andere ontwikkeling nodig. Er wordt slechts één voorbeeld gegeven van hoe spirituele ontwikkeling verloopt via intieme processen. Dit pad is niet tumultueus. Menigeen wordt een burger van de geestelijke wereld zonder dat zijn medemensen er iets van vermoeden. Maar ver, ver is het gebied dat ons laat zien hoe wij aan onszelf moeten werken als wij inzicht willen krijgen in de geestelijke wereld. Er zal een voorbeeld worden gegeven van hoe intiem dit werk is.
Er zijn drie stadia van cognitie: eerst de cognitie van de fysieke wereld, dan de verbeelding, die echter niets te maken heeft met schimmen; zij leidt op een bepaalde manier naar de geestelijke wereld. De derde fase is de geïnspireerde en intuïtieve wereld. Het verbeeldingsstadium van kennis wordt bereikt door het geduld te hebben om gedurende lange, lange tijd bepaalde innerlijke oefeningen te doen, die je niet van de uiterlijke wereld afleiden, maar je alleen vaardiger en praktischer maken. Maar tegelijkertijd leiden ze naar de hogere werelden. Er is bijvoorbeeld zo’n instructie van de leraar aan de leerling: “Kijk naar een plant. Hij groeit uit de grond, krijgt bladeren, bloesems, vruchten; kijk naar deze hele ontwikkeling van de plant, hoe hij chlorofyl ontwikkelt, enzovoort. De plant kan een model zijn voor de mens. Zoals de plant doordrongen is van het groene pigment, zo is de mens doordrongen van het rode bloed. Hoewel de plant zich op een lager niveau bevindt dan de mens, heeft ze toch iets voor zich. In zijn substantie, in zijn materie, in zijn chlorofyl, is het niet doordrongen van lagere driften, begeerten en hartstochten. De mens is niet langer kuis en rein, maar heeft voor zijn hogere ontwikkeling moeten betalen door driften, begeerten en hartstochten in zich op te nemen. De uitdrukking hiervoor is rood bloed. Stel u deze twee naast elkaar voor, en denk dan aan het woord van Goethe, dat het woord is van alle geestelijke leraren te allen tijde:
En zolang je dit niet hebt, dit: Sterf en word!
Je bent slechts een saaie gast op de donkere aarde.
Dat wil zeggen, de stof die door begeerten en hartstochten wordt geplunderd, moet weer worden gezuiverd en gereinigd, zodat zij boven zichzelf wordt verheven, hoewel zij op een hoger niveau staat, en weer kuis en zuiver wordt. Het bloed moet weer de uitdrukking zijn van deze kuisheid en zuiverheid. Stel je de rode roos voor, je hebt het kuise sap voor je, rood. Het is natuurlijk nog steeds het sap van een plant, maar in het rode sap ziet u misschien iets voor u dat kan zijn als de dageraad van een hogere ontwikkeling van de mens, voorgesteld in een symbool: het zwarte kruis met rode rozen.
Dompel u onder in deze symboliek met uitsluiting van alle andere gedachten, ervaar daarin hoe de mens zich weer opwaarts moet ontwikkelen tot de zuiverheid van het rode rozenblaadje. Als je dit ervaart, dan ervaar je een eerste spoor van de geest.
Dit is dus een beeld waaraan altijd anderen en anderen worden toegevoegd. Deze beelden zijn er om de spirituele organen in de ziel op te roepen. Dan is het voor de mens vervuld dat hij alle rust en hulp vindt in de geestelijke wereld. Daarom is de spirituele wetenschap van zo’n immens belang voor de uiterlijke wereld. Het is waar wat Novalis zegt: De mens is het meest volmaakte werktuig, als hij het maar wil zijn.
En: de mens leeft in een geestelijke wereld die hij kan waarnemen als hij maar elastisch genoeg is om de nodige organen in zichzelf te ontwikkelen. En het is waar wat Goethe Faust laat zeggen:
De geestenwereld is niet gesloten, je geest is gesloten, je hart is dood!
Sta op, baad, leerling, onversaagd De aardse borst in de dageraad!
Zo sprak iemand die de geest uit de geestelijke organen had herkend, en zo sprak hij toen hij het motto voor alle geestelijke onderzoekers wilde vaststellen.