Je kunt de weekspreuken ook in het Duits lezen.
Voorwoord bij de eerste uitgave 1912-1913
De mens voelt zich verbonden met de wereld en haar veranderingen in de tijd. Hij ervaart in zijn eigen wezen het evenbeeld van het wereldoerbeeld. Maar dat evenbeeld is geen symbolisch-rechtlijnige nabootsing van het oerbeeld. Wat de grote wereld door de tijd heen laat zien, komt overeen met een pendelbeweging in het mensenwezen die zich niet in het element van de tijd afspeelt. De mens kan veeleer voelen dat zijn wezen, wanneer dat volledig opgaat in de zintuigen en hun waarnemingen, overeenkomt met de van licht en warmte doortrokken natuur in de zomer. Het in zichzelf gegrondvest zijn en het leven in de eigen gedachte- en wilswereld kan hij ervaren als een wintertoestand. Op die manier wordt bij hem tot een ritme van naar buiten gericht en naar binnen gericht leven wat zich in de natuur in de afwisseling in de tijd als zomer en winter voordoet. Er kunnen hem echter grote geheimen van het bestaan opgaan wanneer hij zijn tijdloze waarnemings- en gedachteritme op een overeenkomstige manier met het tijdritme van de natuur in verbinding brengt. Zo wordt het jaar tot een oerbeeld van de menselijke zielsactiviteit en daarmee tot een vruchtbare bron van echte zelfkennis.
In de hiernavolgende jaar-almanak van de ziel wordt de mensengeest in de situatie voorgesteld waarin hij door de stemmingen van de jaargetijden van week tot week het eigen leven van de ziel in een beeld kan aanvoelen aan de hand van de indrukken van het jaarverloop. Bedoeld is een zichzelf voelend leren kennen. Bij dit zichzelf voelend leren kennen kan door de gegeven karakteristieke weekspreuken de kringloop van het zieleleven aan de hand van de tijd als iets tijdloos worden beleefd. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat hiermee een mogelijke weg tot zelfkennis is bedoeld. Het is niet mijn intentie om naar het voorbeeld van theosofische wijsneuzen ‘voorschriften’ te geven, veeleer wordt er gewezen op het beweeglijke leven van de ziel zoals het zich nu eenmaal kan voordoen. Alles wat voor de ziel bedoeld is neemt een individuele nuance aan. Juist daarom zal ook iedere ziel haar eigen weg in verhouding tot een individueel getekende weg vinden. Het zou gemakkelijk zijn te zeggen: zoals het hier wordt gezegd moet de ziel mediteren als zij een bepaalde mate van zelfkennis wil ontwikkelen
Dat wordt niet gezegd, omdat de eigen weg van de mens inspiratie zou moeten opdoen aan een gegeven weg, en zich niet schematisch naar een ‘pad van kennis’ zou moeten voegen.
Rudolf Steiner
Voorwoord bij de tweede uitgave 1918
Het jaarverloop heeft zijn eigen leven. De mensenziel kan dit leven meevoelen. Als ze op zich laat inwerken wat van week tot week uit het leven van het jaar anders spreekt, dan zal ze door een dergelijk mee-beleven zichzelf pas echt vinden. Ze zal voelen dat er daardoor krachten in haar gaan groeien die haar van binnenuit sterker maken. Ze zal merken dat deze krachten in haar gewekt willen worden door de wijze waarop ze mee kan leven met de zin van de gang van de wereld die zich in de tijd afspeelt. Ze zal daardoor pas gewaarworden welke tere, maar zeer belangrijke verbindingsdraden er zijn tussen haar en de wereld waarin ze geboren is.
In deze almanak is voor elke week een spreuk opgetekend die de ziel laat meebeleven wat zich in die week als deel van het totale leven in een jaar voltrekt. Wat dit leven in de ziel laat opklinken wanneer deze zich ermee verenigt, wil in de spreuk uitgedrukt zijn. Bedoeld is een gezond ‘zich één voelen’ met de loop van de natuur en aan een daaruit voortkomend krachtig ‘zichzelf vinden’, waarbij geloofd wordt dat een meevoelen met de gang van de wereld in de zin van dit soort spreuken voor de ziel iets is waar zij verlangen naar koestert, als zij zichzelf werkelijk begrijpt.
Rudolf Steiner
Eerste week (Paas-stemming)
Wanneer uit de wereldwijdten
de zon spreekt tot het menselijk gevoel
en vreugde uit de zielediepten
zich met het licht verenigt in het zien,
dan trekken uit de omhulling van het zelf
gedachten weg naar ruimteverten,
en binden vaag bewust
het mensenwezen aan het geesteszijn.
Tweede week (14-20 april)
Ver buiten in de zintuigsfeer
verliest gedachtemacht haar eigenzijn;
de geestelijke werelden, zij vinden
de menselijke loot terug,
die wel in hen zijn kiem,
maar in zichzelf
zijn zielevrucht moet vinden.
Derde week (21-27 april)
Nu spreekt tot het wereld-al,
zichzelf vergetend en
indachtig zijn oorspronkelijke staat,
het groeiend mensen ik:
in jou, mijzelf bevrijdend
uit ketens van mijn eigenheid,
doorgrond ik pas mijn echte wezen.
Vierde week (28 april-4 mei)
Ik voel het wezen van mijn wezen
zo spreekt het voelen
dat in de zonverlichte wereld
zich met de overvloed van licht verenigt;
het wil het denken
naast helderheid ook warmte schenken
en mens en wereld
in eenheid stevig met elkaar verbinden.
Vijfde week (5-11 mei)
In het licht dat uit de geestesdiepten
in de ruimte vruchtbaar wevend
het scheppen van de goden openbaart,
daarin verschijnt het zielewezen
verwijd tot wereld-zijn
en opgestaan
uit de innerlijke macht van het benauwde zelf.
Zesde week (12-18 mei)
Uit eigenheid is opgestaan
mijn zelf, om zich te vinden
als openbaring van de wereld
in tijds-en ruimtekrachten;
de wereld toont mij overal
als goddelijk oerbeeld
de waarheid van mijn eigen evenbeeld.
Zevende week (19-25 mei)
Mijn zelf dreigt te ontsnappen,
geweldig aangetrokken door het wereldlicht.
Kom nu, mijn diep vermoeden,
sterk voor je rechten op.
vervang in mij de macht van het denken,
dat in de zintuig-schijn
zichzelf verliezen wil.
Achtste week (26 mei – 1 juni)
De macht van het zintuiglijke neemt toe,
verbonden met het scheppen van de goden.
Zij duwt de kracht van het denken
in mij omlaag tot dromerige vaagheid.
Als goddelijk zijn
zich met mijn ziel verenigen wil,
moet menselijk denken
zich stil tot dromerigheid beperken.
Negende week (2-8 juni)
Vergetend mijn wilseigenheid
vult wereldwarmte, als een bode van de zomer,
mijn geest en zielewezen.
In het licht mij te verliezen
gebiedt mij het geestelijk schouwen,
en krachtig zegt een diep vermoeden mij
verlies jezelf om zo jezelf te vinden.
Tiende week (9-15 juni)
Naar hoogten van de zomer stijgt
het lichtend wezen van de zon;
het neemt mijn menselijk voelen
mee naar zijn ruimtewijdten.
Voorvoelend roert vanbinnen zich
een vaag besef, en zegt mij:
eens zul je inzien:
jou heeft een goddelijk wezen nu gevoeld.
Elfde week (16-23 juni)
In deze zonnetijd is het
aan jou de wijze boodschap te begrijpen:
door wereldwijde schoonheid meegenomen,
in jou jezelf belevend te doorvoelen:
verliezen kan het mensen-ik zichzelf
en in het wereld-ik zichzelf weer vinden.
St. Jan-stemming (24 juni)
De wereldwijde schoonheidsglans,
hij dwingt mij uit de zielediepten
van het eigenleven godenkrachten
tot wereldvluchten te bevrijden;
mijzelf nu te verlaten
en vol vertrouwen slechts mijzelf te zoeken
in wereldlicht en wereldwarmte.
Dertiende week (30 juni – 6 juli)
En ben ik in de zintuighoogten,
dan vlamt in zielediepten
uit geestes-vurige werelden
het waarheidswoord der goden op:
in geestelijke gronden zoek verwachtend
je aan de geest verwant te vinden.
Veertiende week (7-13 juli)
Door zintuig-openbaring meegenomen
verloor ik elke drijfveer van mijn eigen wezen.
Gedachtedromen schenen bedwelmend
het zelf van mij te roven,
maar wekkend nadert reeds
in zintuig-schijn het wereld-denken.
Vijftiende week (14-20 juli)
Ik voel nu dat betoverd is
in wereldglans het geestelijk weven:
het heeft in zintuigschemering
gehuld mijn eigen wezen,
om mij de kracht te schenken
die niet bij machte aan zichzelf te geven
mijn ik in zijn beperking is.
Zestiende week (21-27 juli)
Het geestgeschenk in mij te hoeden,
gebiedt mij streng mijn voelend weten,
opdat de goddelijke gaven rijpend
in zielegrond vruchtdragend
mijn zelf hun vruchten brengen.
Zeventiende week (28 juli -3 augustus)
Zo spreekt het wereldwoord,
dat ik door zintuigpoorten
naar zielegronden leiden mocht:
doordring de diepten van je geest
met heel mijn wereldwijdte,
om eens te vinden mij in jou.
Achttiende week (4-10 augustus)
Kan ik mijn ziel verwijden zo,
dat zij zichzelf verbindt
met het ontvangen kiemend wereldwoord?
Ik voel dat ik de kracht moet vinden
de ziel een waardige vorm te geven,
om tot een geestelijk gewaad zich te ontwikkelen.
Negentiende week (11-17 augustus)
Het nieuw ontvangene geheimzinnig
met mijn herinnering te omsluiten,
dat zij het doel van heel mijn verder streven;
laat dit nu, sterker wordend,
mijn eigen krachten in mij wekken
en wordend aan mijzelf mij geven.
Twintigste week (18-24 augustus)
Zo voel ik pas mijn zijn,
dat ver van het wereld-zijn
in zich zichzelf zou moeten doven
en bouwend slechts op eigen grond
in zich zichzelf zou moeten doden.
Eenentwintigste week (25-31 augustus)
Ik voel vruchtdragend een mij vreemde macht,
die sterker wordt en mij mijzelf verleent.
De kiem beleef ik rijpend
en voorgevoelens lichtvol weven
vanbinnen aan de macht van het eigen zelf.
Tweeëntwintigste week (1-7 september)
Het licht uit wereld-wijdten,
vanbinnen leeft het krachtig voort;
het wordt tot zielelicht
en straalt in geestesdiepten,
om vruchten vrij te maken
die het mensenzelf uit het wereldzelf
in de tijdstroom laten rijpen.
Drieëntwintigste week (8-14 september)
Herfstachtig wordt getemperd
het najagen van zintuigprikkels;
in de openbaring van het licht mengen
zich vage nevelsluiers.
Ik zelf aanschouw in ruimtewijdten
de herfst, terwijl de wereld slaapt.
De zomer heeft aan mij
zichzelf geheel gegeven.
Vierentwintigste week (15-21 september)
Zichzelf voortdurend scheppend
wordt zielezijn zichzelf gewaar;
de wereldgeest streeft voort,
in zelfinzicht verlevendigd,
en schept uit zieleduisternis
de wilsvrucht van het zelfgevoel.
Vijfentwintigste week (22-28 september)
Ik mag mijzelf nu toebehoren
en stralend innerlijk licht verspreiden
in duisternis van ruimte en van tijd.
Naar slaap neigt mijn natuurlijk wezen
de zielendiepten moeten waken,
en wakker dragen zonnegloed
in koude golven van de winter.
Zesentwintigste week, Michael-stemming (29 september)
Natuur, uw moederlijk bestaan
ik draag het in mijn willend wezen;
de vuurkracht van mijn wil,
zij staalt mijn geestimpulsen,
opdat zij baren zelfgevoel,
om zo mij in mijzelf te dragen.
Zevenentwintigste week (6-12 oktober)
In diepten van mijn wezen dringen:
wekt een voorvoelend, sterk verlangen
dat ik mijzelf in zelfbeschouwing vind
als zomerzongeschenk, dat als een kiem
verwarmend leeft in najaarsstemming
als krachtige drijfveer van mijn ziel.
Achtentwintigste week(13-19 oktober)
Ik kan in mij verlevendigd
de wijdten voelen van mijn eigen wezen,
en kan van kracht vervuld gedachtestralen,
ontwarrend levensraadsels,
uit zonnezielsmacht schenken,
en menige wens vervullen,
waarvan de hoop de vleugels reeds verlamde.
Negenentwintigste week (20-26 oktober)
De lichtglans van mijn denken
vanbinnen krachtig te ontsteken,
ervaring zinvol duidend
vanuit de krachtbron van de wereldgeest
is nu mijn zomer-erfenis,
is najaarsstilte en ook winterhoop.
Dertigste week (27 oktober-2 november)
In zielezonlicht groeien nu
de rijpe vruchten van mijn denken;
in zelfbewuste zekerheid
verandert heel mijn voeler.
Ervaren kan ik vreugdevol
het geest-ontwaken van de herfst:
de winter zal in mij
de zielezomer wekken.
Eenendertigste week (3-9 november)
Het licht uit geestesdiepten,
naar buiten streeft het zonverwant;
het wordt tot wilskracht in mijn leven
en straalt in zintuigschemer,
om krachten vrij te maken
die scheppingsmacht uit zielsimpulsen
in het werk van mensen laten rijpen.
Tweeëndertigste week(10-16 november)
Ik voel vruchtdragend eigen kracht,
die sterker wordt en mij de wereld verleent.
Mijn eigen wezen voel ik kracht verzamelend
om helderheid te brengen
in het weven van mijn levenslot.
Drieëndertigste week (17-23 november)
Zo voel ik pas de wereld,
die buiten het meebeleven van mijn ziel
op zich een leeg en ijzig leven slechts
en zonder macht zich openbarend,
in zielen weer opnieuw zich scheppend
in zich de dood slechts vinden kan.
vierendertigste week (24-30 november)
Het lang bewaarde geheimzinnig
met het opnieuw ontstane eigenzijn
in mij oplevend voelen:
laat dit nu, wekkend, wereldkrachten
uitstromen in het veldwerk van mijn leven
en wordend mij in mijn bestaan bepalen.
Vijfendertigste week (1-7 december)
Kan ik het zijn zo kennen
dat het zichzelf terugvindt
in zielescheppingsdrang?
Ik voel dat mij de macht verleend is
het eigen zelf in het wereldzelf
als deel bescheiden in te vlechten.
Zesendertigste week (8-14 december)
In diepten van mijn wezen spreekt,
naar openbaring strevend
het wereldwoord geheimzinnig:
doordring de doelen van je werk
met heel mijn geestlicht,
om zo jezelf te offeren door mij.
Zevenendertigste week (15-21 december)
Geestlicht in wereld-winternacht te dragen,
dat streeft mijn hart gelukzalig na,
opdat er zielekiemen stralend
in wereldgronden wortel schieten,
en het woord van God in zintuig-donkerte
in glanzend licht door heel het zijnde klinkt.
Achtendertigste week, Kerst-stemming (25 december)
Ik voel nu dat onttoverd is
het geestkind in de zieleschoot
in harte-lichtheid heeft
verwekt het heilige wereldwoord
de hemelse vrucht der hoop,
die jubelend groeit in wereldverten
vanuit de godsgrond van mijn wezen.
Negenendertigste week (29 december-4 januari)
Door geestelijke openbaring meegenomen
verwerf ik het licht van het wereld-wezen.
Gedachtekrachten groeien
om helder wordend mij mijzelf te geven,
en wekkend maakt zich van mij los
uit denkmacht nu het zelfgevoel.
Veertigste week (5 -11 januari)
En ben ik in de geestesdiepten,
dan vult in zielegronden
uit harte-liefde-werelden
de lege waan van heel mijn eigenheid
zich met de vuurkracht van het wereldwoord.
Eenenveertigste week (12-18 januari)
De scheppingsmacht der ziel,
zij tracht uit hartegronden
in het mensenleven godenkrachten
tot waarlijk werken te ontsteken,
zichzelf nu vorm te geven
in mensenliefde en in mensenwerk.
Tweeënveertigste week (19- 25 januari)
In deze winterdonkerte is
de openbaring van haar eigen kracht
de sterke drijfveer van de ziel,
naar duisternissen haar te leiden
en vol verwachting te voorvoelen
door hartewarmte zintuig-openbaring.
Drieënveertigste week (26 januari -1 februari)
In diepten van de winter
wordt warm het ware geestelijke zijn;
het geeft de wereld-schijn
door hartekrachten zijn bestaansmacht;
de wereld-kou weerstaat steeds sterker
het zielsvuur binnenin de mens.
Vierenveertigste week (2-8 februari)
Bemachtigend nieuwe zintuigprikkels
vult zielehelderheid,
indachtig de voltrokken geestgeboorte,
de verwarrend kiemende wereldwording
met het scheppend willen van mijn denken.
Vijfenveertigste week (9-15 februari)
Gedachtemacht verstevigt zich,
verbonden met de geestgeboorte.
Zij laat de onbestemde zintuigprikkels
tot volle helderheid oplichten.
Als ziele-rijkdom
zich met de wereldwording wil verenigen,
moet zintuig-openbaring
het licht ontvangen van het denken.
Zesenveertigste week (16-22 februari)
De wereld dreigt te smoren
de in de ziel geboren kracht.
Kom nu, herinnering
uit geestelijke diepten stralend op.
versterk in mij het zien,
dat slechts met wilskracht
zichzelf in stand kan houden.
Zevenenveertigste week (23 februari-1 maart)
Vanuit de wereldschoot wil nu ontstaan,
de zintuigschijn verkwikkend, wordingslust.
Laat zij mijn denkkracht vinden,
met godenkrachten toegerust
die krachtig binnen in mij leven.
Achtenveertigste week (2-8 maart)
In het licht dat uit de wereld-hoogten
met macht wil stromen naar de ziel
moge verschijnen, ontwarrend zieleraadsels,
de zekerheid van het wereld-denken.
verzamelend zijn stralen-macht,
in mensenharten liefde wekken.
Negenenveertigste week (9-15 maart)
Ik voel de kracht van het wereld-zijn-
zo spreekt gedachte-helderheid,
indachtig eigen geestelijk groeien
in donkere wereldnachten,
en richt naar de nabije wereld-dag
hoopvolle innerlijke stralen.
Vijftigste week(16-22 maart)
Nu spreekt tot het mensen-ik,
zich machtig openbarend en
de krachten van zijn wezen vrijmakend,
de wordingslust van heel het zijn:
in jou mijn leven dragend
uit zijn betoverende ban,
bereik ik pas mijn ware doel.
Eenenvijftigste week, Lente-verwachting, (23-29 maart)
Diep binnenin het mensenwezen
wordt zintuig-rijkdom uitgestrooid;
de wereldgeest, hij vindt zichzelf
in het spiegelbeeld van het mensenoog,
dat nu zijn kracht uit hem
opnieuw moet scheppen.
Tweeënvijftigste week
Wanneer uit zielediepten
de geest zich wendt tot het wereld-zijn
en schoonheid opwelt uit de ruimtewijdten,
dan trekt uit hemelverten
de levenskracht het mensenlichaam binnen,
en verenigt machtig werkend
het geesteswezen met het mensen-zijn.